Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis der Doleantie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geschiedenis der Doleantie

Hoofdstuk 11

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDSTUK XI.
Reeds vóór de zomervacantie (ik citeer hier dr. Vos) was Dr. Rutgers door Dr. Kuyper uitgenoodigd, het Reglement en de Instructie voor de kerkelijke commissie aan zijn kritiek te onderwerpen (men vergete niet dat de attesten-kwestie reeds in een accuut stadium verkeerde) en deze zond 12 Nov. 1885 bij voornoemde commissie verschillende voorstellen in op grond van de volgende considerans:
De ondergeteekende,
overwegende dat in het algemeen Reglement voor de kerkelijke commissie de bepalingen, die ten doel hebben om, overeenkomstig de beslissing der gemeente van 17 Maart 1889, vrijheid van beheer in de Amsterdamsche kerk onder alle omstandigheden onverkort te handhaven, in onderscheiden opzichten onvoldoende zijn te achten, en aanleiding hunnen geven tot allerlei moeielijkheden, terwijl het toch alleszins wenschelijk is dat die bepalingen zoo doeltreffend mogelijk zijn en eventueele moeielijkheden zooveel mogelijk moeten vermeden worden (ik cursiveerde).
heeft de eer aan zijne medeleden in de kerkelijke commissie de volgende wijzigingen voor te stellen.
Wij behoeven hier alle voorgestelde wijzigingen niet mede te deelen; alleen de voornaamsten vinden hier een plaats.
Uit het eerste artikel werd voorgesteld te schrappen, wat een onoverkomelijke hinderpaal was om te doen waartoe men blijkbaar het plan had, t.w. de erkentenis, dat de bevoegdheid van den Algemeenen Kerkeraad, om zijne Commissie te belasten met het Beheer, slechts zoo lang geldig was, als de wettigheid van den Kerkeraad als zoodanig niet betwist werd, en het verbod, om, als die wettigheid betwist werd, besluiten te nemen of handelingen te verrichten, die den bestaanden toestand konden wijzigen, voor en aleer het verschil op wettige wijze ten einde gebracht was.
Daarvoor kwam de bepaling in de plaats, dat de bedoelde bevoegdheid nooit door eenig hooger of sub-intreerend kerkelijk Bestuur „gecontroleerd” of „beperkt” kon worden.
Mocht nu geen enkel hooger Bestuur de bevoegdheid, die de Kerkeraad bedoelde , controleeren, dan mocht ook aller minst het Classicaal Bestuur handelen volgens art. 21 van het Algemeen Reglement; terwijl het ontzeggen van het maken van beperking den Kerkeraad als deel van de bestaande organisatie geheel en al buiten alle wetgevende en rechtsprekende en besturende macht in het Kerkgenootschap stelde.
Ieder gevoelt onmiddelijk, hoe dus de voorgestelde wijzigingen geheel beheerscht werden door het conflict dat dreigde. Maar nog veel duidelijker treedt dit in het licht wanneer wij letten op: de nieuwe artikelen 41—44, die aan het bestaande Reglement moesten worden toegevoegd.
Daar is allereerst art. 41, dat feitelijk de keur van de geheele doleantie beweging uitmaakt en waarover destijds zoo veel te doen geweest is, dat eene grondige bespreking daarvan niet achterwege blijven mag. Ik stel mij voor die geheel onpartijdig te geven en mij niet te verliezen in besprekingen van verschillende kritieken en anti kritieken die van dit artikel gegeven zijn, want dan zou ik van zelf ook moeten bespreken de verschillende „rechtgeleerde adviezen”, die er destijds op verzoek van de Doleerenden door voorname juristen zijn uitgebracht. Ik bedoel de adviezen van de H. H. Farncombe Sanders, van Bemmelen en de Geer. Maar een enkel woord moet mij van het hart inzake de voorstellig die Dr. Kuyper en Mr. de Savornin Lohman geven van dit artikel. Zij beiden stellen het voor alsof dit artikel eer een verzwakking dan wel eer een versterking van hunne positie was. Zie Dr. Kuyper in zijn contra memorie en Mr Lohman in zijn Wat is het misdrijf der geschorsten? Deze bewering is een onwaarheid, om de eenvoudige reden dat van een man als Dr. Rutgers, doorkneed in het kerkrecht iets dergelijks niet kan en mag worden verwacht. Wanneer men gewapend met het Reglement van 1875 den strijd tegen de Besturen had durven aanbinden, had hij immers deze wijzigingen niet ingediend. Hij was op kerkrechtelijk gebied de raadsen leidsman zijner partij en mitsdien moet hem het Reglement van 1875 beslist onvoldoende geweest zijn om daarmede den strijd tegen de Synodale organisatie aan te binden, anders had hij immers dit artikel niet ingediend. Dit is, dunkt mij althans, moeielijk voor tegenspraak vatbaar. Wanneer Mr. Lohman dan ook in bovenbedoelde brochure zegt, dat in 1885 de bevoegdheid der commissie belangrijk beperkt is, dan gelooven wij dit niet, hoe hoog wij overigens Mr. Lohman achten. Wij zullen dit aantoonen. Wat stelde het nieuwe artikel voor.
Bijaldien de Kerkeraad (zoo Algemeene als Bijzondere), bij het vervullen zijner roeping om de gemeente bij Gods Woord te houden en de drie Formulieren van eenigheid als accoord van kerkelijke gemeenschap te handhaven, op zóó ernstige wijze mocht worden bemoeielijkt, dat hij zich genoodzaakt zag in volstrekten zin naar het gebod, dat men Gode meer gehoorzaam moet zijn dan menschen, te handelen, of door schorsing of afzetting van meerdere zijner leden, of uit wat oorzaak ook, zich zijn recht om als wettig bestuur der gemeente op te treden betwist zag, en hetzij een ander bestuur zich in de zaken van deze Gemeente mengde om te willen doen wat des Kerkeraads is, of ook een tegen-Kerkeraad geformeerd werd, zal de Commissie voortgaan met den oorspronkelijken Kerkeraad, die de gemeente bij Gods Woord zocht te houden, als den eenig wettigen te erkennen, en bij de uitvoering van alle bepalingen van dit Reglement, die van „Kerkeraad” gewagen, uitsluitend hem daaronder verstaan.
Laat ons nu nog even herinneren wat in 1875 was voorgesteld en aangenomen.
Wanneer een lid der Commissie, een der Stemgerechtigden, of wel een der Beambten, onverhoopt onder kerkelijke censuur, van wat aard ook, mocht gesteld zijn, beslist de Commissie, of en in hoeverre deze censuur gevolgen heeft voor de rechten van den betrokkene, hem krachtens eenige bepaling van dit Reglement toekomende of toegekend. In elk geval blijft tot op deze beslissing de zaak in haar geheel en de betrokkene in functie.
Wanneer wij beide artikelen met elkander vergelijken, springt het onderscheid van zelf in het oog.
Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1914

De Wekker | 4 Pagina's

De geschiedenis der Doleantie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1914

De Wekker | 4 Pagina's