Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

K. D. te E. Uw schrijven is door mij niet te beantwoorden. Wend u tot den kerkeraad.

8. v. B. te IJ. en D. J. K. te R. Hoe moet 2 Sam 24 :1 verstaan worden ? God kan toch niet zijn de auteur der zonde! In 1 Kron. 21 : 1 wordt van den satan gezegd, dat hij David aanporde, het volk te tellen. Zijn deze beide plaatsen niet met. elkander in strijd ?
God kan de auteur der zonde niet zijn. „Verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht.” Dat wil echter niet zeggen, dat de Heere in Zijne voor ons onbegrijpelijke wijsheid, geen gebruik zou maken van de zonde tot leering en opvoeding van Zijn volk en derhalve tot Zijne verheerlijking. De Heere maakt dan, het zij met eerbied gezegd, gebruik van de zonde, die er is. Ons aller hart is van nature een bron van wanbedrijven; het hart van Gods kinderen is in zijn natuurlijk bestaan niet onderscheiden van dat dergenen, aan wie de genade niet verheerlijkt is. De zonde is uit dat hart, niet uit God. Bewaart de Heere ons, dan zullen we ook bewaard zijn, laat de Heere ons los, waartoe zijn we dan niet in staat? Dan zijn we met alle licht, dat de Heere ons schonk van Zijn wil en weg, eene gemakkelijke prooi van den verleider, die slechts te roeren heeft in de asch van ons zondige hart om de vlam der zonde te doen oplaaien. De satan doet echter slechts zooveel als de Heere hem wil toelaten. Van de goddelijke voorzienigheid is de vorst der duisternis niet uitgesloten. Hij heeft er eene plaats in, hem aangewezen door God. Alzoo strijdende tegen Gods wil, volvoert hij mede den raad Gods. In zijn gewaand koningschap is hij toch niet meer dan een dienstknecht en dat tegen zijn wil; zijn loon is het eeuwig verderf, hem bereid.
Lezen we nu in 2 Sam 24 : 1: „En de toorn des Heeren voer voort te ontsteken tegen Israël, en hij porde David aan tegen hen, zeggende: Ga, tel Israël en Juda,” dan kunnen we niet denken, dat God zelf tot David alzoo gesproken heeft. De satan deed het, volgens 1 Kron. 21. De satan had het echter niet kunnen doen, indien de Heere het niet had toegelaten. God gaf den satan vrijheid David te verzoeken en Hij bewaarde, naar Zijne wijsheid, David niet in de ure der verzoeking.
Eene andere verklaring is deze. Het eerste gedeelte van 2 Sam 24 : 1 „en de toorn des Heeren voer voort te ontsteken tegen Israël,” worde beschouwd als een opschrift boven hetgeen in dit hoofdstuk verhaald wordt. In plaats van “En Hij porde David aan,” kan dan gelezen worden „en men” of „iemand porde David aan,” Die lezing is niet in strijd met het taaleigen der Hebreen. Waar in onze vertaling „men” voorkomt, kunnen we in het Hebreeuwsch ook „hij” lezen b. v. Gen. 11 : 9. „Daarom noemde men haren naam Babel.”
De rest is nu gemakkelijk. Die men of iemand is de satan.
Deze verklaring voldoet echter alleen voor deze plaats en laat onopgelost plaatsen als 1 Sam, 26 : 19; Ps. 105 : 25; Jes. 63 : 17.
„God is groot, ook in het werk der voorzienigheid in betrekking tot de zonde, en wij begrijpen het niet.”

S. v. B. te IJ. Uwe opvatting, dat het den vrouwen niet toegelaten is in de gemeente te spreken, is de juiste. 1 Cor. 14 : 34, 35. In de godsdienstoefening missen zij naar des apostels woord het recht daartoe. 1 Tim. 2 : 12.
In 1 Cor, 11 wordt niet over het voorgaan in de gemeente door vrouwen gesproken.
In Rom. 16 : 12 wordt gezegd, dat Persis veel gearbeid heeft in den Heere. Is er geen andere arbeid in het Koninkrijk Gods dan het prediken ?
De profetie van Joël, aangehaald in Hand. 2 : 16—18 spreekt, wel van profeteeren door zonen en dochteren, dienstknechten en dienstmaagden; dat profeteeren is echter geen ambtelijk werk. Zij zullen profeteeren, lovende en prijzende God om Zijne groote daden.
De uitlegging van Ps. 68 : 12, dat met „boodschappers” eigenlijk vrouwen bedoeld worden is juist. Er staat echter niet in Ps. 68, dat zij geroepen werden tot den dienst in de openbare Godsvereering. Ex. 15 : 20; Richt. 5 : 1; 11 : 34; 1 Sam. 18 : 6 zijn plaatsen, waar ons over die werkzaamheid der vrouwen gesproken wordt. Zij gingen uit in koren om de verkregen overwinning te bezingen en aldus te boodschappen. De dichter ziet in dit vers op den tijd na de verovering van Kanaan, — den tijd der Rechters. Toen gaf de Heere, door herhaalde verlossing uit der vijanden hand, te spreken.
Van vrouwen, die in het openbaar leerden, is hier geen sprake.
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1914

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1914

De Wekker | 4 Pagina's