Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgische geschriften 54

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgische geschriften 54

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

LIV.
Wanneer wij bij de Heilige Schrift ter school gaan, dan leert dat Woord ons, dat nooit een hartelijk leedwezen over de zonde de spiraal der ziel kan aanraken of tegelijk zullen een drietal levenstonen van de snaren des harten ruischen. Ze zijn kennis, haat., droefheid.
Dit zijn de drie eerste treden van den ladder des heils, welks opperste aan den hemel raakt. Wij kunnen er staat op maken, dat wij nimmer één schrede door de enge poort hebben gezet, wanneer deze drie levensfactoren niet aanwezig zijn. Alle belijden van den naam van Christus moet uit deze drievoudige factor voortspruiten, want anders is dat belijden nog minder dan een golfslag in de zee, die opkomt, aanrolt, bruist en — verdwijnt.
O, dat schrikkelijk huichelachtig noemen van den naam van Christus! Hoort, met hoe grooten nadruk Gods Woord spreekt: „die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid”; die den naam des Heeren zal aanroepen, die zal zalig worden ; díe Mij belijden zal voor de menschen, díe zal Ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de hemelen is. Dat noemen, aanroepen, belijden, het zijn zaken, waarop God in Zijn Woord met heilige ernst immer wijst, maar die door den kilien adem van een alleszins godsdienstig zijn in haar heilig karakter worden aangetast en hart en longen worden uitgesneden.
Dat dorre dogmatisme, zonder een sprankel vuur van het hemelsch altaar, zonder een enkele levenszucht des harten, zonder een enkele druppel van den regen des Geestes, het heeft geen grijn van die kennis, die Gods Woord als eerste toon van het recht belijden aangeeft.
De kennis, hier bedoeld, is geen geheugenkennis. Zulk een kennis brengt ons niet verder dan de Schriftgeleerden uit Jezus’ dagen, die de rollen der profeten van buiten kenden, maar de geest der profeten misten.
Niets dan een natuurlijke kennis, hoe hoog ook opgeschroefd in de geloofsleer, baant den weg naar de hoogte der zelfverheffing, maar leidt niet naar de diepte der zelfverloochening. Neen, hier wordt bedoeld een levende, bevindende, geestelijke, bovennatuurlijke kennis, of hoe ge die verder ook karakteriseeren wilt; een kennis, die haar achtergrond heeft in waarachtige zelfkennis, een kennis, die wortelt en opbloeit uit het geloof en daarom ook een geloofskennis kan heeten.
Hiervan spreekt ook Zondag 7 van onzen Catechismus, als wíj lezen van „een stellig weten of kennen, waardoor ik alles voor waarachtig houde, wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft.” Wíj moeten al zeer beneveld van blik zijn, wanneer wij hier slechts zouden denken aan en spreken van een historische kennis der Bijbelsche waarheden, gelijk die ook in onze kerkelijke symbolen zijn vastgelegd en omschreven.
Ik weet wel, dat Dr. Kuyper in zijn werk „Van den Heiligen Geest” hier heen neigt, wanneer hij, sprekend over het geloof, zegt, dat deze kennis nog niets is dan kennisneming, die nog buiten alle geloof omgaat, maar voor ons staat het nog altijd zoo, dat deze kennis, in Zondag 7 genoemd, behoort tot het wezen des geloofs.
Daarom is deze levende geloofskennis wezenlijk onderscheiden van die, welke de natuurlijke mensch en de tijdgeloovige bezit. De tijdgeloovige moge het Woord Gods met vreugde ontvangen, moge aan Herodes gelijk zijn, van wien wij lezen dat hij Johannes gaarne hoorde, toch glijdt hij al te lichtvaardig over de zaken des bevindelijken levens heen. Hij is altijd eenzijdig. Gods Woord kent hij, maar slechts van zijn belovende, niet van zijn ontdekkende zijde; een roemtaal hoort ge, maar zonder een klaagtoon te kennen; een Christus wordt verheerlijkt, maar zonder dat ooit een hartelijk leedwezen over de zonde wordt gevoeld. Geheel anders deint en golft het in het zieleleven, waarover de adem des Heiligen Geestes suist. Daar geeft de opening van Gods Woord licht om God te zien in Zijn Majesteit en zichzelf in zíjn doemwaardigheid en wordt het, naar het woord van den profeet Jeremia: „nadat ik mij zelf ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt.”
Daar is geen boek ter wereld dat het zoo ernstig en nauw neemt met de zonden als Gods Woord. Ge hoort alom de zwarte golfslag der ongerechtigheid ; een klagen en kermen, als het gedruisch der golven en der baren de benauwde ziel vervaren; ge ziet de gestalte van den Tollenaar, die zelfs de oogen niet naar den hemel durfde opheffen. Dat is het realisme van den echten stempel, dat de zonde niet maakt tot een ijl begrip, noch in ’t afgetrokkene daarover redeneert, maar dat handelt naar de aloude zinspreuk „descendite ut ascendati” d. i. „daalt af, opdat gij moogt stijgen.”
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1914

De Wekker | 4 Pagina's

Onze liturgische geschriften 54

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1914

De Wekker | 4 Pagina's