Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgische geschriften 65

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgische geschriften 65

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXV.
Het stond er, gelijk wij gezien hebben, droevig voor nà de rooversynode van 449. Eutyches gehandhaafd, de gezonde leer, die naar de godzaligheid is, onderdrukt, de beteekenis van den persoon van Christus verduisterd.
Wie zou in die donkere dagen het licht ontsteken?
Het scheen of de laatste ster der hoop was verdwenen en het Eutychianisme voor altijd zou zegevieren maar — „al is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt haar wel.” Leo de Groote, de invloedrijke bisschop van de oude wereldstad Rome, zou de redder in dezen nood zijn, die het voor de verdrukten, maar bovenal voor de zuiverheid der waarheid zou opnemen.
De verongelijkten in de Oostersche Kerk riepen als laatste redmiddel de hulp in van de Westersche Kerk, die onder den bisschop van Rome stond. Deze kerk kon in dit geding objectief handelen, wijl zij nog niet rechtstreeks door al die beroeringen uit het Oosten was verontrust.
Men had zich niet vergist. In Leo den Grooten had men den rechten man op de rechte plaats gevonden. Nadat deze zich rekenschap gegeven had van den stand van zaken en van het theologisch geschil, stelde hij zich tegen Eutyches en protesteerde heftig bij den keizer tegen de Rooversynode, wier besluiten hij onvoorwaardelijk verwierp.
De tijdsomstandigheden waren Leo den Grooten gunstig. Wat hij niet had kunnen vermoeden, geschiedde. De Keizer, die zijn ganschen invloed gebruikt had om Eutyches te handhaven, stierf in 450 en het Keizerlijk hof koos van nu aan de zijde van de veroordeelden.
Geen wonder, dat nu spoedig een oecumenisch concilie saamgeroepen werd. Nicea werd als plaats van samenkomst aangewezen.
Reeds waren daar 600 bisschoppen tegenwoordig, maar wijl de dweepzucht der Eutychiaansche monniken eene zeer groote opschudding verwekte, zóó, dat men een herhaling van de Rooversynode vreesde, achtte de Keizer het noodzakelijk het concilie naar een andere stad dichter bij het keizerlijke hof te verplaatsen. Chalcedon werd daarvoor aangewezen en het is de naam dezer plaats, die nog altijd met vette letter in de annalen der Kerkgeschiedenis staat geschreven. Men trachtte daar eerst tot een compromis te komen en een vorm te vinden, waarin beide partijen zouden genoegen nemen. Het lukte echter niet en de eindbeslissing was, dat Eutyches en zijne gansche partij door den ban werden getroffen. De rechtzinnige leer werd gehandhaafd, dat in Christus waren twee naturen in een persoon, niet slechts ongedeeld en ongescheiden, maar nu ook, tegen Eutyches c.s., onveranderd en onvermengd.
Deze beslissing, die later nog op de Synode te Constantinopel 680 nader werd belijnd, waar elke vermenging van de twee willen in Christus werd veroordeeld, maakte aan den bitteren strijd over den persoon van Christus een einde.
Gelijk wij uit het historisch overzicht gezien hebben, kostte het een eeuwenlange worsteling voordat de kerk haar belijdenis zuiver had geformuleerd. Wat wij in art. 19 onzer geloofsbelijdenis lezen, is in de hitte van den strijd geboren, is vrucht van langdurig Schriftonderzoek. Gelijk de beitel het marmer zijn lijnen en uitbeelding geeft, gelijk ’t goud zijn glans aan ’t vuur heeft te danken, zoo is het deze Christologische strijd geweest, die het leerstuk van den persoon van Christus zijn glans en zijn vastheid heeft geschonken.
Met zoo, alsof wij nu het mysterie van de vleeschwording zouden kunnen verklaren. Dat heeft de kerk nooit beweerd nooh bedoeld, maar zij heeft er naar gestreefd, om dit mysterie zoo zuiver mogelijk te handhaven en te bewaren.
Toch wensch ik nog op een moeielijkheid de aandacht te vestigen, die menigeen in ’t nauw brengt. Hoe is het mogelijk, zoo vraagt men, dat die menschelijke natuur in Christus bestaande uit ziel en lichaam geen persoonlijkheid bezit ? Is het dan wel een volledige menschelijke natuur geweest? Immers bij ons menschen vormen juist ziel en lichaam in een harmonische eenheid een menschelijken persoon.
Deze moeielijkheid lijkt grooter dan ze werkelijk is.
De vergelijking tusschen ons en Christus gaat niet op.
Wij hebben ons persoonlijke bestaan niet buiten, maar juist krachtens de vereeniging van ziel en lichaam.
Maar Christus ontleent Zijn persoonlijkheid niet aan Zijn menschheid, maar aan Zijne Godheid.
Zijn menschheid had geen afzonderlijke persoonlijkheid noodig, omdat zij van ’t eerste oogenblik af aan haar bestaan in den persoon des Zoons van God vond, en niet daarbuiten als een andere, als een tweede Ikheid bestond. Daar was dus niets incompleets in die menschheid, want zij bestond niet buiten, maar in vereeniging met den logos of het Woord, dat bij God was en God zelf was boven alles te prijzen in der eeuwigheid.
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1914

De Wekker | 4 Pagina's

Onze liturgische geschriften 65

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1914

De Wekker | 4 Pagina's