Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitzien en wachten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitzien en wachten

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar ik zal uitzien naar den Heere, ik zal wachten op den God mijns heils, mijn God zal mij hooren” Micha 7 : 7

Het is ieder mensch eigen om in nood en gevaar naar redding uit te zien. Dat doet de kranke, als deze in ernstige krankheid en in groote smart de hulp van den geneesheer inroept. Dat doet de zeeman, als hij op de diepte der wateren drijft, en met hevige stormen en hooggaande zeeën heeft te worstelen. Dat doet de krijgsman in den oorlog, als hij, in het midden van het grootste gevaar, uitziet naar ontkoming.
Uitzien naar redding, dat doet ook de zondaar, die bij het licht der Geestes zichzelven kennen leert in zijn vloek-, en doemwaardigheid voor God, en ten laatste uitroept en vraagt: „Is er nog een middel, ook voor mij, om de straf op de zonde bedreigd te ontgaan en wederom tot genade te komen?” Ach, er is zooveel, dat drukken en benauwen kan. Er is zooveel, waardoor ge in de engte gedreven , verlegen, door en door verlegen, niet weet wat ge beginnen moet. Toch, als de vreeze Gods in ons mag zijn, al is ons geloof dan soms klein en zwak, en onze bekommernis groot, dan kenmerkt zich de werkzaamheid des geloofs, in hetgeen de profeet hier noemt: een uitzien naar den Heere. Uit hetgeen aan deze geloofsbetuiging voorafgaat blijkt, welk een treurige tijd het was, waar de profeet op wijst, als hij verklaart hoe groot de afval en ongerechtigheid dier dagen was. „De goedertierne,” zegt hij, is vergaan uit het land, er is niemand oprecht onder de menschen. Zij loeren altemaal op bloed. Zij jagen een iegelijk zijnen broeder met een jachtgaren. De beste van hen is gelijk aan een doorn, de oprechtste is scherper dan een doornheg. De zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen hare moeder,.... eens mans vijanden zijn zijne huisgenooten.” Men mag dan in zulk een tijd met recht wel vragen: wat er dan nog voor goeds te wachten is voor de toekomst.
Toch, hoe groot de afval ook zij van een volk, altijd zal er nog zijn en blijven een overblijfsel naar de verkiezing der genade. Hoe klein en gering dan ook. Een arm en ellendig volk zal de Heere doen overblijven, dat op Zijnen Naam vertrouwt. Bij dit volk moet men zoeken, een uitzien naar den Heere, in benauwdheid der tijden. Zij weten het, dat alleen bij den Heere uitkomsten zijn zelfs tegen den dood. Zij weten het, dat ‘s menschen heil ijdelheid is. Zij weten het, dat de barmhartigheden des Heeren groot zijn.
Uitzien en wachten, staat met elkander in het nauwste verband. Er is een uitzien , zonder grond van hoop. Dat doen de kinderen der wereld, dat doet de naam Christen, dat doet ieder mensch die God noch zichzelven kent, en uitziet naar iets dat nooit komt. Met de schrale en arme troost: „we zullen het beste maar hopen”, tracht men dan én zichzelven, én anderen tevreden te stellen. Maar mooie en vrome woorden redden u niet. Als alle menschelijke wetenschap teleurstelt, en geen sterveling u redden kan, dan blijkt immers klaar als de dag, dat alleen God de Heere, die almachtig is u redden en helpen kan. Van hoedanigen aard uw nood ook zij, voor den Heere is geen ding te wonderlijk.
Is uw uitzien naar den Heere, een geloovig uitzien, dan vertrouwt ge u zelven den Heere toe. Al kunt gij het dan niet begrijpen hoe redding nog mogelijk is, het geloof leert wachten. En in dat wachten schuilt het geloofsvertrouwen, dat de Heere op Zijn tijd en op Zijne wijze uitkomst zal geven. Al was er dan geen rund op den stal, en geen vrucht op ‘t veld, gij weet dan immers, dat de Heere, de God lsraëls leeft. Die God die voor Zijn Israël een weg baande door de zee en een pad door diepe wateren, en die Zijn volk met brood uit den hemel in de woestijn verzadigde. Hij is de Almachtige, de Getrouwe, de Onveranderlijke, die het werk Zijner handen nooit laat varen, In dat geloof is kracht om staande te blijven als anderen bezwijken. Dat geeft kracht in zwakheid. Dat doet gunstige en goedertieren gedachten koesteren van God. Rijst de vraag dan al eens op in uw bekommerd gemoed: zou God zijn genâ vergeten, nooit meer van ontferming weten, heeft Hij zijn barmhartigbeên, door Zijn gramschap afgesneên? dan zal die bedenking wel spoedig plaats maken voor de ootmoedige erkentenis, die u met den gewijden dichter zeggen doet: „‘k Zei daarna, dit krenkt mij ‘t leven, maar God zal verandering geven, d’Allerhoogste maakt bet goed, na het zure geeft Hij ‘t zoet.”
Zulk uitzien naar den Heere en zulk wachten op den God Zijns heils, steunt op een vasten en on bedriegelijken grond. Immers er is geen oprecht geloof zonder kennis. Vraagt ge wat die uitziende en wachtende ziel dan kent, dan dient daarop als antwoord, dat zij den Heere kent. Die kennis is geen doode, maar een levende kennis. Die kennis is de vrucht van de verlichting door den Heiligen Geest. Die kennis mag in trap of graad onderscheiden zijn, maar, zeggen we met nadruk, het is een levende kennis. Die kennis doet zooveel kracht ontwikkelen, dat het niet blijft bij uitzien en wachten, maar dat er bij komt, gelijk Micha hier betuigt: mijn God zal mij hooren. Dit is nog zoo geheel iets anders, dan dat we verklaren en gelooven, dat God ons hooren kan en ons hooren wil. Gelijk een kind met zooveel nadruk kan zeggen van zijn vader; dat is mijn vader, zoo zegt Gods kind: die God, van wien ik getuigenis geef, dat ik naar Hem zal uitzien en op Hem zal wachten, is mijn God.
De verloren zoon in de gelijkenis van den Heere Jezus stond op, en ging tot zijn vader. Hoe slecht het ook voor Hem afgemaakt, en hoe bewust ook van al zijn ellende, het was geen vreemde tot wien bij zich wenden ging, hij ging tot zijn vader. Had iemand hem ontmoet en gezegd: „ga terug, want ge zult toch afgewezen en niet ontvangen worden,” hij zou wellicht onder tranen hebben verklaard: Ik ga, en ik durf gaan, omdat het mijn Vader is. In het bewustzijn, dat God uw God is, kunt ge veilig zeggen met den profeet: mijn God zal mij hooren, ‘t Is immers Gods eigen belofte, ‘t is de onveranderlijke en getrouwe toezegging aan al Zijn volk gedaan, dat Hij hen hooren en verhooren zal. Al wat ge den Vader zult bidden, zegt Christus, in Mijn naam, dat zal Hij u geven. Met welk een kracht van bewijzen wordt dit in de H. S. gestaafd. Wat heeft dat de geloovigen van alle tijden, onder hun uitzien en wachten, doen roepen tot den Heere hunnen God. Dat uitzien en wachten hier bedoeld is dan ook geheel wat anders, dan een koud lijdelijk wachten, gelijk men dit bij sommigen kan aantreffen, die een dood geloof voor een oprecht geloof aanzien. ‘t Is alles genade durft men dan nog zeggen, alsof genade den mensch werkeloos maakt.
Neen, de oprecht geloovige kent geen verdienstelijkheid toe aan zijn geloofs-werkzaamheden. Niemand weet beter dan juist hij, dat we moeten zalig worden uit genade.
Maar altijd zoo, dat we evenzeer belijden en gelooven, dat de genade Gods ons vormt en bekwaamt om Gode welbehagelijk te zijn. Het uitzien naar den Heere, het wachten op den God zijns heils, het verhoord worden door God, — het is alles genade. Die genade is echter niet aan een doode kunstbloem gelijk, maar zij teekent en kenmerkt het leven in den begenadigde, in en door de vrucht des geloofs, waarin en waardoor God verheerlijkt wordt, en wat ons met een Paulus zeggen doet: Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de kracht en de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.
In ons werelddeel worden thans door den geweldigen oorlog ontzettende dingen doorleefd. Er is al een dag geweest, waarin men het aantal der verslagenen, alleen in Frankrijk, op honderdduizend schatte, — allen menschen voor de eeuwigheid geschapen, — allen menschen, die hun betrekkingen en bloedverwanten hebben, — allen van huis gegaan in de stille hoop de hunnen te mogen wederzien. En nu? Dood en rouw, overal! De ontroering hierover wordt gevoeld tot in het ver gelegen Noord-Amerika, aan gindsche zijde van den Oceaan, En wie zal die geweldige legermachten stuiten in hun vreeselijk bedrijf? Wie zal de oorlogen doen ophouden? Wie zal de neutrale Staten nog bewaren voor al die verschrikkingen ? Voor dergelijke vragen staat alle staatsmanswijsheid, daar staat alle wetenschap van menschen voor verlegen. En het geloof? Dat zegt met den profeet uit Israël: „Ik zal uitzien naar den Heere, of het Hem als de Almachtige mocht behagen om te zeggen: tot hiertoe en niet verder. Ik zal wachten op den God mijns heils.” Want alleen de Heere, die de verlossingen lsraëls werkt, is machtig een einde te maken aan al dat geweld. Mag er een eenparig gebed tot God opgaan, in geloof en verootmoediging, dan zal de Heere op Zijn tijd het geroep Zijns volks hooren. Ook ons land bleef tot hiertoe nog gespaard. Vergeten we echter niet: het vuur ligt rondom onze grenzen. Gevaar blijft dreigen van binnen en van buiten. Daarom is aller Christenen roeping om uit te zien naar den Heere. Om te volharden in het gebed, om elkander op te wekken tot verootmoediging voor Gods aangezicht en dan te wachten op den God onzes heils.
De tijd waar de profeet Micha van spreekt, had veel overeenkomst met den tegenwoordigen tijd. En gelijk in die dagen zoo is er ook nu niemand die ons helpen en bewaren kan, dan God alleen.
Al is het dan ook duizendmaal verbeurd, en al moet zelfs de uitnemendste onder ons nog belijden, zoo de Heere met ons in ‘t gericht zou treden, dat we voor Hem niet zouden kunnen bestaan, pleitend op Gods barmhartigheden, kan de God des Verbonds om Christus wil ons genadig zijn. Wie van wat anders heil verwacht zal teleurgesteld worden.
Moest om onzer zonden wil het kwaad ons treffen, en ook ons land en volk deelen in de verschrikkingen en in de ellende, waarin thans elders zoovelen verkeeren, dan nog blijft voor allen, die God vreezen, niet anders over dan dit ééne: uitzien naar den Heere en wachten op den God onzes heils. Ook dan nog wil de Heere hooren naar het geroep van ellendigen en nooddruftigen. Ook dan nog zal Jakobs God bevonden worden te zijn een Toevlucht en een hoog vertrek voor allen, die Hem vreezen. Ja, dan geldt nog voor die allen de belofte: „U zullen als op Mozes beê, wanneer uw pad loopt door de zee, geen golven overstroomen.” Daar tegenover staat de vrees en de wanhoop van allen die God niet kennen en die op rietstaven hebben geleund.
Nu vluchten de menschen nog uit de bedreigde en aangevallen plaatsen, indien ze nog vluchten kunnen, desnoods met achterlaten van alles wat ze bezitten. Maar de tijd komt voor ieder mensch, dat niemand zal kunnen ontkomen. Nu zien we Gods gerichten en oordeelen komen over de volken. Maar ieder mensch zal eens moeten verschijnen voor den rechterstoel van Christus. Nu vreezen de menschen voor het zwaard hunner vijanden; tegen Christus was eens het zwaard der Goddelijke gerechtigheid gekeerd. En geheel Gods Kerk op aarde belijdt: „de straf, die ons den vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden.” Alleen in en door Hem hebben we toegang tot den troon der genade. Alleen om Zijnentwil is het, dat verhooring onzer gebeden mogelijk is bij God. Verhooring voor hen, die geloovig uitzien en wachten op den God huns heils. Daarom, „hoopt op den Heer gij vromen, is Israël in nood, er zal verlossing komen, Zijn goedheid is zeer groot. Hij maakt op bun gebeden , gansch Israël eens vrij van ongerechtigheden. Zoo doe Hij ook aan mij.”
Nog is de verschooning des Almachtigen over ons. Maar hoe lang nog?
Gedenkt aan de vrouw van Loth.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1914

De Wekker | 4 Pagina's

Uitzien en wachten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1914

De Wekker | 4 Pagina's