Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brieven uit het Zuiden 45. (1914)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brieven uit het Zuiden 45. (1914)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLV. (1914).
Welk een verandering als men bij ons te lande een vergelijking maakt tusschen het heden en het verleden. Welk een feestelijke stemming overal, omtrent één jaar geleden, toen Nederlandsch onafhankelijkheid herdacht en feestelijk gevierd werd. Niet slechts in ons land, maar tot zelfs in Brussel en in Petersburg vierden onze landgenooten feest. En nu, nu is er druk en benauwdheid, zelfs terwijl de verschooning des Heeren tot hiertoe, nog in zoo menig gezicht over ons is. Ieder grijpt alle dagen naar couranten en bulletins, om te vernemen, de nieuwe jammeren en ellenden door den geweldig woedenden oorlog veroorzaakt. Overstroomd met vlugtelingen naar elders, kan men met eigen oogen zien, de armoe, het Ijjden en de ellende, welke de oorlog met zich brengt. En dan ziet ge nog niet wat er op die groote slagvelden omgaat. Dan ziet ge nog niet die vreeselijke verwoestingen overal aangericht. Dan ziet ge nog niet de vreeselijke drama's, die ook op zee worden afgespeeld. Welk een menigte lijken dreven aan in de laatste dagen aan onze kusten, van schepen, die in den grond geboord, met man en muis, in de diepte wegzonken. Dan ziet en dan hoort ge nog niet, hoe de haat, de nijd en de wraakzucht van menschen zich uitspreekt, de een tegenover den ander.
Waar is nu de weelde en de overvloed; waar is de voorspoed en de welvaart gebleven, waar nog maar zoo kort geleden de volken zich in konden verheugen ?
Als met een bezem des verderfs is het alles weggevaagd om plaats te maken voor onbeschrijfelijk lijden en een nimmer aanschouwde verwoesting. We lazen van menschen, die veroordeeld waren om met een heele troep te worden doodgeschoten. Maar eer dat vreeselijk oogenblik daar was, moesten deze veroordeelden eerst een groot graf graven, waar ze zelf in moesten. Dat is maar één staaltje uit velen, om te doen sidderen en beven. Geve de Heere, dat spoedig een einde kwame aan die vreeselijke dingen. — We gaan den winter te gemoet. En wat zal het in ons land worden, als het zoo moet voortgaan?
Als de bronnen van bestaan worden gestopt, zal de liefdadigheid het niet kunnen goed maken.
Maar mogen we van oorlog verschoond blijven, dan zal er in druk nog dankstof zijn.
Diep te betreuren is het, dat er nog menschen zijn, die van al het vreeselijke van de tijdsomstandigheden niets gevoelen. Met smart vernam ik van één onzer Miliciens, dat op sommige plaatsen in ons leger nog zoo vreeselijk wordt gevloekt. En als dan eens een „mindere” den moed heeft om een „meerdere” te waarschuwen, en deze moet dan om zijn waarschuwing provooststraf ondergaan, wat daarvan dan te denken? Er zullen altijd menschen blijven, die God niet vreezen en geen mensch ontzien. Maar ieder Christen hart, doet het vreeselijk pijnlijk aan, als men hoort wat er zoo al omgaat, en dan in een tijd als we nu beleven. Geen legeroverste, geen Vorst noch Vorstin, kan der menschen harten veranderen. Menschen die met vloeken en zweren, zonder godsdienst zijn opgevoed, zien er een soort grootheid in, wat voor anderen verregaande laagheden zijn. Voor sommige onzer jonge mannen, die in een zeer ongunstige omgeving komen is er veel noodig, als zij van Christelijken huize zijn, om hun belijdenis getrouw te zijn. Mogen velen nog verwaardigd worden zich in woord en wandel als het zout der aarde te openbaren. Dan kan men anderen nog ten zegen zijn.
Er zijn plaatsen waar men in een Militairtehuis, een aangenaam onderkomen vindt. Dit zijn uitstekende inrichtingen. Een ander jongeling schreef ons: „buiten onzen diensttijd vinden we daar een aangenaam verblijf. En schier overal worden onze militairen door de burgers van het land gewaardeerd, vriendelijk en welwillend bejegend. De groote strijd gaat intusschen nog maar met groot geweld voort. Niemand van ons geslacht zal ooit zulk een moordgeschiedenis hebben beleefd. En nog weet niemand wat het einde er van zal worden. Zwaar rust het oordeel Gods op de volken.
Zij en blijve onze bede, dat de Heere zich onzer ontferme, en ons land en volk nog genadiglijk verschoone. We zitten tusschen het vuur en het water.
Toch is er nog een vluchthaven. Ziet daartoe niet naar beneden maar naar boven. Die weg tot den troon der genade, kan geen schepsel afsnijden.
God, die helpt in nood, is in Sion groot.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1914

De Wekker | 6 Pagina's

Brieven uit het Zuiden 45. (1914)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1914

De Wekker | 6 Pagina's