Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgische geschriften 72

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgische geschriften 72

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXII.
Wanneer wij nu de beteekenis van de vereeniging der goddelijke en menschelijke natuur in Christus' in betrekking tot de wereld gaan indenken, dan moet voor 't eerst de wortel van het Deïsme worden uitgeroeid. Wij noemen deze woekerplant het eerst, omdat die zoo lijnrecht tegen de beteekenis der vleeschwording ingaat. Waar Gods Zoon de menschelijke natuur aanneemt, daar zien wij het teederste leven en tevens de schoonste immanentie of inwoning Gods in de Schepping. En het is dit laatste, dat door het Deïsme wordt geloochend. Het beginsel van het Deisme teekent zich hierin af, dat het alleen kent den God van verre maar niet den God nabij. Het is dus de tegenvoeter van het Pantheïsme of Algodisme. Ziet dit stelsel God overal en in alles, de Deïst vindt God nergens in de wereld. Niet zoo, dat het Deïsme in één adem met het atheïsme d. i. de absolute loochening van Godsbestaan mag genoemd worden.
Integendeel de Deïst belijdt Gods bestaan, maar zijn God woont zóó hoog en zóó ver, dat elke relatie tusschen God en Zijn Schepping vernietigd wordt.
De oorsprong van dit stelsel hebben wij te zoeken in Engeland, waar de school van Cherbury aan de ontwaking van 't rationalisme in de 18* eeuw leiding gaf. Toch ook dit stelsel is niet nieuw. Het moge onder een andere vlag zijn lading aan de wereld markt brengen, maar nieuw is de leer van het Deïsme volstrekt niet. Wel heeft men in zijn geboortestend met een machtig pathos dit stelsel als fonkel nieuw aangediend, maar bij nadere beschouwing blijkt die pathos toch niet dan oude valsche pasmunt te zijn. Wie onze belijdenis kent weet zeer wèl, dat in art. 13 de geesel der veroordeeling op de oude dwaling der Epicuristen wordt gelegd. Daar lezen we: En hierin verwerpen wij de verdoemelijke dwaling der Epicureën, dewelke zeggen, dat zich God nergens mede bemoeit en laat alle dingen bij geval geschieden. Dit oude dwaalgevoelen is nog altijd het beginsel van het Deïsme. De Deïst gelooft aan een almachtige Schepper van hemel en aarde, maar verder gaat hij ook zijn stap. Heeft hij voor het ontstaan der wereld nog een God noodig, voor het bestuur der wereld cijfert hij God zoo ver mogelijk weg. 't Beeld van het uurwerk is den meesten bekend. Gelijk een voltooid uurwerk door de stalen veer, die er in gelegd is, de tusschen komst van den maker niet meer behoeft, maar van zelf op gang blijft, zoo zou ook de wereld zich zelf in stand houden door de veer van allerlei krachten en wetten onafhankelijk van den Schepper. De Deïst wil dus al het bestaande losmaken van God. Hij is de nuchtere denker, die in het groote proces van de wereldgeschiedenis God niet vindt, noch Gods ingrijpen kent, maar die den mensch op den troon zet en die nu voorts alles naar vaste wetten laat afloopen.
Hij leett dus zonder God in de wereld. Hij mag nog een wazige indruk hebben van een groot en machtig Opperwezen, dat hoog en verheven boven de wereld troont, maar dat wezen wordt krachtens zijn stelsel niet veel meer dan een schoon standbeeld, dat stil en roerloos op de lage aarde met al haar gewemel staart.
Maar zulk een God, die zoo roerloos de dingen aanschouwt, houdt op God te zijn.
De Schrift wijst ons juist op de zóó innige levensverhouding tusschen God en de wereld, zegt ons hoe niet iets buiten God, de een of andere kracht of wet, maar hoe God zelf de veer der gansche schepping moet heeten.
Of wie kent niet dat machtig schriftwoord. „Die alle dingen draagt door het woord zijner kracht”.
Of wie denkt niet aan de bewarende hand des hemelschen vaders, die in de wereld uitgebreid is over dat volk, waarvan de adem van Christus voorbede ruischt. Ik wil niet, dat ge hen uit de wereld wegneemt, maar dat ge hen bewaart van den booze”.
Het gansche stelsel van het Deïsme met zijn godsdienstige zelfkant dat nog altijd onder het Liberalisme zijn vele aanhangers telt, is zoo religieus mogelijk.
Als er toch geen waarachtige relatie tusschen God en de wereld bestaat, wat voor prikkel zou er dan nog kunnen zijn om dien God te dienen, om in gebed tot dat Hoogste Wezen te naderen. En nu spreken wij nog niet hoe door dit stelsel alle bezieling des Geestes in ons wordt gedood, alle waarachtige wedergeboorte uit den Heiligen Geest een bespotting wordt, alle moraal haar lérens inhoud verliest, alle bijzondere Godsopenbaring wordt ontkent. Maar het sterkste bewijs tegen het nuchtere verfoeielijke Deïsme is de vleeschwording des Woords, de vereeniging der goddelijke en menschelijke natuur van Christus. Of waar stijgt de verlossende werkzaamheid Gods in de wereld tot hooger juichtoon dan daar, waar het Hallel aanzwelt. „God geopenbaard in 't vleesch”.
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1914

De Wekker | 4 Pagina's

Onze liturgische geschriften 72

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1914

De Wekker | 4 Pagina's