Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgische geschriften 77

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgische geschriften 77

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXVII.
Uit het voorafgaande bleek ons, dat de Neo-Gereformeerde den grond voor zijn belijden zoekt in zijn veronderstelde wedergeboorte, terwijl een gezond gereformeerd standpunt eischt dien grond te zoeken in de beloften Gods, die alleen door ’t geloof kunnen worden aangenomen.
Oogenschijnlijk nadert nu de derde vraag uit ’t doopsformulier voor volwassenen: het standpunt van den Neo. Gereformeerde, wijl bij oppervlakkige lezing zou kunnen gemeend worden, dat de grond voor ’t belijden is de wedergeboorte van den doopeling. Immers deze moet toch belijden een levend lid van Christus te zijn geworden.
Echter zal bij nader inzien dezer derde vraag blijken, dat onze vaderen ook hier niet den goeden regel hebben losgelaten om het subjectieve element in het belijden niet als grond, maar als vrucht aan te merken.
Dan ga vooreerst de opmerking vooraf, dat de grond voor het belijden door de Gereformeerden niet gezocht is in het welwezen, maar in het wezen des geloofs.
Dat wezen des geloofs nu heeft dit tot levenskenmerk, dat het zich nimmer verlaat op iets in ons, maar op iets buiten ons, op ’t verbond Gods, op ’t geen God in Christus een schuldig zondaar beloofd heeft.
Nu kan het zeer wèl zijn, dat iemand het welwezen, n. l. het geloof in volle zekerheid, in zalige zelfbewustheid mist, terwijl hij niettemin het wezen des geloofs deelachtig is. Geloof en zelfbewustheid mogen nooit met elkander verward worden. Door hierop niet genoegzaam te letten, kan er een droeve verwarring in ’t geestelijk leven, een pijnlijke zielestand ontstaan, waardoor een terneergebogen ziel zich zelf van de genade zou gaan uitsluiten, hoewel nochtans de wortel der zaak aanwezig was.
Stellig, dat is nog niet het geloof te erkennen, dat Jezus de Zone Gods, de Zaligmaker is, op dezelfde wijze als dat men erkent, dat Wilhelm Keizer van Duitschland is.
Maar evenmin kernt het geloof uitsluitend in de persoonlijke bewustheid: „Jezus is mijn Zaligmaker.”
Brakel schrijft hierover in zijn bekend boek „de Redelijke godsdienst” zoo schoon, als hij zegt: „de vorm, het ware wezen des geloofs, bestaat niet in het vertrouwen dat Christus mijn zaligmaker is. Want 1. Christus is niet voor alle menschen gestorven; zoo moet dan ieder voor zich vaste gronden hebbon, uit welke hij zou kunnen besluiten, dat Christus voor hem gestorven en zijn Zaligmaker is.
2. God heeft wel allen, die het Woord Gods hooren, geboden te gelooven, maar niet allen geboden te gelooven, dat Christus Zijn Zaligmaker is; daartoe is niet één tekst in den Bijbel te vinden, zoodat het enkele inbeeldingen zijn te gelooven, dat iedereen gelooven moet dat Christus zijn Zaligmaker is; hij zou een leugen gelooven en zou met zulk een inbeelding ter helle varen. 3. Gelooven, dat Christus mijn Zaligmaker is, is verzekering, welke vrucht is des geloofs, die meerder of minder kan zijn, ja geheel weg zijn, blijvende het ware geloof en hij een waargeloovige. 4. Vele tijdgeloovigen houden zich verzekerd zonder de minste twijfeling, dat Christus hun Zaligmaker is en voor hen is gestorven, nochtans hebben ze het ware geloof niet en zullen zich bedrogen vinden; dies is dan ’t ware geloof niet een vertrouwen, dat Christus voor mij gestorven is.”
Waarnaar wordt dan gevraagd in ’t formulier, naar het wezen of naar het welwezen des geloofs. „Naar het welwezen!” antwoorden velen. Of staan onze voeten hier niet op een blinkende hoogte, waar wij te belijden hebben „Jezus is mijn Zaligmaker”. Er wordt toch niet minder gevraagd dan dat wij belijden zullen, Jezus als zijn Zaligmaker te kennen, vergeving der zonden in Zijn bloed te hebben gevonden, een lid van Christus en Zijn kerk door de kracht des Heiligen Geestes te zijn geworden.” Dat is dan toch stellig het welwezen des geloofs.” Zou het waar zijn? Zouden onze vaderen naar dezen zeldzame bloem in het genadeleven vragen ? Zou het formulier van den volwassendoop ons in de derde vraag voor de berghoogte der volle verzekerdheid des geloofs plaatsen?
Maar wie dit meent, zou slechts blijk geven een onbekende op de Gereformeerde erve te zijn, waar niet vóór alles het wèlwezen, maar het wezen des geloofs beslist. En het is het kenmerkende der Gereformeerde geloofsleer, dat zij voornamelijk op het wezen der dingen den nadruk legt.
O zeker, het welwezen is en blijft — ik zeg niet van beslissende, maar toch van gewichtige beteekenis.
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1914

De Wekker | 6 Pagina's

Onze liturgische geschriften 77

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1914

De Wekker | 6 Pagina's