Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

B. te A, In Matth. 2:23 lezen we: „En daar gekomen zijnde, nam hij zijne woonplaats in de stad genaamd Nazareth, opdat vervuld zoude worden, wat door de Profeten gezegd is, dat Hij Nazarener zal geheeten worden.' Waar is deze profetie te vinden?
Letterlijk vinden we deze profetie bij geen der profeten en de gedachten er over zijn verschillend. In den regel worden we verwezen naar Jes. 11 : 1 „Daar zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van lsaï, en eene scheut (nezer) uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen.” Men brengt dan den naam Nazarener in verband met de nederheid, waarin Christus is geboren en waarin Hij heeft geleefd hier op aarde. Gelijk van eene scheut, uit een wortel opschietende, geene verwachting is, zoo ook van Christus, wiens geboorte uit arme ouders (naar het oog der wereld) geene verwachtingen deed koesteren. Gelijk de scheut klein is en zwak en dus veracht in vergelijking bij het opgaand geboomte, zoo is ook de Heiland veracht. „Kan uit Nazareth iets goeds zijn?” vraagt Nathanael. Daar was, naar Nathanael bekend was, geene profetie omtrent Nazareth uitgegaan, wel omtrent Bethlehem. Daarbij deelden de inwoners van Nazareth in bijzondere mate in de verachting, waarmede de Judaeër oordeelde over de Gallileërs, in zijne oogen halve of heele heidenen. De Evangelist heeft dus gezien op den staat van Christus' vernedering als hij spreekt van eene profetie. Die vernedering van den Heiland wordt ons in het boek der profetie geteekend. (Behalve in .den genoemden tekst, ook in het 53ste hoofdstuk van Jesaja en in Ps. 22). Eene andere verklaring is deze, dat er wel zulk eene profetie is geweest, die echter in de Heilige Schrift niet wordt gevonden, dan hier. Deze profetie zou dan óf bewaard zijn door de mondelinge overlevering of opnieuw bekend gemaakt zijn aan den Evangelist. Voorbeelden van zoo iets vinden we in Hand. 20 : 35, waar Paulus zich beroept op een woord des Heeren, dat in de Evangeliën niet wordt aangetroffen en in den brief van Judas (: 14) waar gesproken wordt van eene profetie van Henoch, ook in het Oude Testament niet te vinden. Hoe het zij, de vernedering ligt in den Naam. Zelfs aan het kruis moet die naam dienst doen.

J. V. d. N. te N. In dezen tijd hoor ik van sommige menschen, zelfs van predikanten, die zeggen dat wij moeten bidden, dat God met zijne oordeelen ook over Nederland zal komen. Wal moet ik daarvan denken of is een beroep op Elia hier op zijne plaats? „Elia was een mensch van gelijke beweging als wij en hij bad een gebed, dat het niet zoude regenen, en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden” Jak, 5 :17,
Voorzeker zijn de tijden er naar om den Heere aan te loopen als een waterstroom. Of is Zijne roede niet opgeheven. Valt die roede niet tuchtigend neer op de volkeren en leeft ook ons volk, al is het dan tot nu genadiglijk verschoond door den Heere, niet onder den druk. Wij moeten altijd bidden; hoeveel te meer dan nu. Toch verwachte men daarvan niet te veel, gelijk het dikwijls gaat in het organiseeren van gebedsuren, die dikwijls kunstmatig in elkaar gezet moeten worden, zullen ze voor het oog des menschen , vergeef me het woord, eenig succes hebben. Niet het aantal aanwezigen, dikwijls gelokt door een bijzonderen spreker of door koorgezang, doet het gebed zijne waarde erlangen. De groote vraag is of er werkelijk is een buigen, niet onder den druk der omstandigheden, maar onder den Heere, of er is verootmoediging des harten. Mocht het moeten bidden, waartoe de tijd dringt, eens werkelijk leiden tot de erkentenis van niet te kunnen bidden, gelijk het betaamt. Als Elia bidt, is er eene samenwerking des Geestes; hij bidt, daartoe aangegord door den Geest. Het was hem een heilig moeten, dat hij bad. Alleen de eere Gods had hij op het oog. Diezelfde eere doet hem na 3 jaren en 6 maanden weer bidden. Zullen we daarom de opwekking tot gebed afkeuren? Ganschelijk niet. Doch we verwachten in dezen meer van het eenvoudig, geloovig gebed van een mogelijk bij de menschen ongezien kind van God, dan van al het uiterlijk gebedsvertoon. En dan zouden we zeggen: Het is de tijd nog niet voor den Heere, dat Hij werke; anders toch zou de gebedsbehoefte levendig zijn. Het ontbreekt nog aan hetgeen Jeremia schreef: „wat klaagt dan een levend mensch; een iegelijk klage vanwege zijne zonden.” Het ontbreekt nog aan de gestalte van een Daniël, die bidden mocht, belijdende: „ Wij hebben gezondigd.” Het kome door Gods genade op een iegelijk onzer aan! Als er een waar buigen komt, dan is er verwachting.

d.H. (den Haag) L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1915

De Wekker | 4 Pagina's