Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De weenende Jezus voor de poorten van Jeruzalem

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weenende Jezus voor de poorten van Jeruzalem

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En als Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar, zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, 't gene tot uwen vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uwe oogen”. Lucas 19 :41, 42.
Altijd is er iets aandoenlijks in, als we iemand zien weenen. Zelfs van een kind, dat bitterlijk weent, kunt ge worden aangedaan. Een weenende vrouw, een weenende man, wie het ook zij, kan ons ontroeren; want we weten, er kan aan dat weenen zooveel smartelijks ten grondslag liggen. Waren er geen zonden, dan waren er geen tranen. 0e geschiedenis van het menschelijk geslacht, is een geschiedenis van tranen. Met tranen doet de mensch zijn intrede in de wereld, en niet zelden verlaat hij onder tranen deze wereld. Ouden en jongen, aanzienlijken en geringen, wijzen en dwazen, waar zijn de menschen, mogen we wel vragen, die nooit weenen? Zooveel, zoo onbeschrijfelijk veel wordt er in het verborgene geweend, dat geen menschelijk oog bespiedt en dat alleen door Hem gezien wordt, Wiens oogen de gansche aarde doorloopen en voor Wien niets verborgen is
Opmerkelijk is het, dat de H. S. ons vermeldt, dat ook de Heere Jezus, tijdens Zijne omwandeling op aarde beeft geweend. Tot tweemaal toe vinden we dit nadrukkelijk vermeld, — eens bij 's Heeren laatste opgang naar Jeruzalem en eens aan 't graf van Lazarus. De Zone Gods, die waarachtig God is, is ook waarlijk mensch. Hij is den broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Tot de menschelijke natuur behooren ook de hartstochten, ook het vermogen om blijde en om bedroefd te kunnen zijn. De mensch, die zondig is, openbaart in alles de zondigheid zijner natuur, ook in de hartstochten, want deze zijn in den zondigen mensch ongeregeld. Bij Christus was dat anders; want Hij was zonder zonde. In ons weenen kan ook veel gebrek en verkeerdheid zijn , doch bij Jezus kan daar geen sprake van zijn. Zijn weenen was daarom een heilig weenen. Zijne droefheid was altijd zonder zonde. Daarom moet het ons bij nadenken te meer aandoen, als we lezen, dal Jezus weende. Hij, die geen zonde gekend noch gedaan heeft, die in alles rein en heilig is, heeft op aarde geweend, alsof Hij gelijk ware aan onzer één ! Ja Hij heeft geweend met een diep ontroerde ziel. Geweend niet om eigen smart of leed, maar alleen en uitsluitend om de ellende van anderen. (Zie ook Hebr. 5: 7.)
Reizende van de ééne plaats naar de andere, lezen we elders, dat de Heere Zijn aangezicht gericht had om naar Jeruzalem te reizen. Dit was de laatste reize, die Jezus naar Jeruzalem maakte. Zijn tijd en Zijne ure was nabij.
En aïs Hij nabij kwam, zoo meldt ons Lucas, en de stad zag, weende Hij over baar. Dit was nog te meer opmerkelijk, omdat de Heere door een groote schare discipelen werd gevolgd, die zich verblijdde en God loofde wegens al de krachtige daden, die zij gezien hadden. Luide verhief die menigte hare stem, en jubelde: „Gezegend is de Koning, die daar komt in den naam des Heeren. Vrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen.”
Alleen trotsche Farizeën, was dit een. oorzaak tot ergernis. Over die vreugde der God prijzende schare weende Jezus niet. In plaats van deze te bestraffen, gelijk de zich ergerende Farizeën dit verlangden, antwoordde de Heere met te zeggen: „Ik zeg ulieden, dat zoo deze zwijgen, de steenen haast roepen zouden.”
Weende Jezus dan, omdat Hij, naar Zijne alwetendheid, wist welk een vreeselijk lijden, welk een smaad en schande, gevolgd door een vreeselijken vloekdood Hem wachtte? Ook niet. We lezen nadrukkelijk, dat Hij weende over de stad Jeruzalem, toen Hij nabij haar kwam en haar aanzag. Die stad had een geschiedenis gelijk geen andere stad in de geheele wereld. Die stad was genoemd de stad des grooten Konings. Men had van ouds her van haar in blijde rijen gezongen: „Schoon van gelegenheid, eene vreugde der gansche aarde is de berg Zion”, waarop deze stad was gebouwd. „God is in hare paleizen, Hij is er bekend voor een hoog vertrek . In die stad was de tempel, het middenpunt van Israëls openbaren eeredienst. Daar werd aanschouwelijk voorgesteld, hoe Jehovah onder Zijn Bondsvolk woonde. Daar waren de altaren des Heeren, waar de offers werden gebracht, waar het bloed werd geplengd, en waar, door den Levitischen dienst, gepredikt werd vergeving der zonden.
Naar dat Jeruzalem, de stad der steden, togen de vaderen op, bij gelegenheid van Israëls hoogtijden, en dan was het: „hoe vroolijk gaan de stammen op, naar Zions God gewijden top, met Israëls achtbre vaderen”.
Hoe vroolijk en hartverheffend kou men dan bij het binnenkomen der heilige stad aanheffen: „Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in; daar staan, o Godstad! onze voeten”. Om het Heiligdom, waar de Hoogepriester uit en inging, was Jeruzalem, de heilige stad, waar de Heere, zij het dan ook op schaduwachtige wijze, Zijne heerlijkheid aan Zijn volk openbaarde.
Maar nu, wat was dat Jeruzalem nu geworden? In die stad, waar op zoo velerlei wijze Christus in de offeranden was voorgesteld, was de Heere nu zelf gekomen.
Meer dan Mozes en Salomo werd in Hem aanschouwd. De Wet is door Mozes gegeven, de tempel is door Salomo gebouwd, maar genade en waarheid is door Jezus Christus geworden.
Wat Abraham, wat Koningen en Profeten hadden verlangd te aanschouwen, dat werd door het nu levende geslacht gezien, maar, helaas, niet erkend. Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. De tempel is ontheiligd; daar worden koopers en verkoopers gevonden. Daar is de profetie in vervulling getreden: „Mijn huis is een huis des gebeds, maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaren gemaakt.” Velen, die Jezus daar jubelend volgen met luide Hosanna's, zullen weldra roepen: „kruist Hem!” Door ongeloof verblind, ziet men de heerlijkheid niet, die in Christus Jezus is. De stad, zoo rijk bevolkt en aan welke zooveel en zoolang is gearbeid, leeft voor verreweg het grootste gedeelte in blindheid en verharding voort. Geen wonder dan, dat Hij, die gekomen was, niet om te verderven maar om te behouden, tot in Zijne ziel bedroefd was, bij de bewustheid van wat het einde van dat alles zou zijn.
Er was geen grooter zonde denkbaar dan de verwerping van Christus. En de Heere wist het, wat weldra zou geschieden ; hoe niet slechts door een enkele, maar hoe door het volk, met een Hoogepriester en den Joodschen raad aan 't hoofd, zou geroepen worden: „weg met dezen, kruist Hemt”
Dat zou dan het antwoord zijn van het volk op die ondoorgrondelijke liefde Gods, in de gave van Gods Eeniggeboren Zoon geopenbaard. Dat zou het antwoord zijn op al den arbeid der Goddelijke liefde aan dat volk besteed en op die vriendelijke noodiging, waarmeê Jezus genoodigd had om tot Hem te komen, in Hem te gelooven en voor tijd en eeuwigheid zich aan Hem toe te vertrouwen.
Wat zal de straf hunner ongerechtigheid, als die komt, zwaar zijn! Wat zal dat Jeruzalem van al zijn glans en heerlijkheid worden beroofd, als de dagen der wrake Gods zullen gekomen zijn. Onbeschrijfelijk zijn de jammer en de ellende, welke de bevolking dier rijk gezegende stad voelt.
Vandaar die tranen door Jezus voor Jeruzalems poorten geweend. Van daar die droeve weeklage van Jezus lippen vernomen, als de Heere zegt: „Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot Uwen Vrede dient, maar nu is het verborgen voor Uwe oogen”. Nog eenmaal, maar thans voor het laatst, komt de Leeraar aller Leeraren in de verblinde stad en onder het verharde volk.
Wie dan niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden; want er is geen andere naam onder den hemel geopenbaard, waardoor we moeten zalig worden. Ach, welk een bittere smart was het voor Hem, die gekomen was om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was, te zien, dat schier allen zich van Hem afkeerden. Wat zou ook Jeruzalems bevolking gelukkig zijn geweest, als zij in Jezus hadden geloofd als in den door God beloofden Messias, die door de profeten was aangewezen als de Heere, onze Gerechtigheid.
Aangrijpend is de voorstelling, ons bier door den heiligen Schrijver en Evangelist gegeven in die weenende Jezus, voor en in de nabijheid van zulk een volkrijke en gezegende stad. Dat is geen weenen gelijk menig mensch weent, als slechts, door wat dan ook, de hartstocht in beweging komt.
De diepte van het bewustzijn en de gewaarwording, in Jezus tranen geopenbaard, is door ons kortzichtig verstand niet.te peilen. Want zeker is het: Jezus zag en gevoelde zoo geheel anders dan een zondig mensch.
Zijne tranen en zijne weeklage getuigen van Zijne geheel eenige zondaarsliefde, die zoo gaarne allen had behouden.
Maar, helaas, het was verborgen voor hunne oogen, wat tot hun vrede, tot hun eeuwige vrede diende. En de geschiedenis van alle eeuwen heeft geleerd tot op den huidigen dag: zoo lang de mensch door ongeloof verblind is, heeft hij de duisternis liever dan het licht, omdat zijn werken boos zijn,
Hooger zending kan nooit tot de menschen komen en krachtiger middel tot behoudenis bestaat er niet, dan wat in en door Christus is aanschouwd. Wat stond er met de komst van Gods Zoon op aarde ontzaglijk veel in verband. Wat hadden al Gods heilige profeten daar heerlijke dingen van voorspeld. Hoe klaar, duidelijk en overtuigend had Christus de Heere onder het volk zich geopenbaard als het vleesch geworden Woord, vol van genade en waarheid. Maar de geschiedenis leert, wat de mensch door de zonde geworden is. De waarheid, die men met de oogen zien en met de handen tasten kan, durft men nog tegenspreken en tegenstreven op alle mogelijke wijze.
Thans zijn zoovele eeuwen verloopen, zoovele geslachten hebben er al voor ons geleefd, zoo lang en zoo krachtig heeft God almachtig Zijn eigen Woord bevestigd en gehandhaafd, en wat is het resultaat van dat alles? Welke openbaring is die van onze steden en dorpen en van geheel ons geslacht, tegenover Hem, dien men in Jeruzalem veracht, verworpen en ter dood heeft veroordeeld? Was er zooveel oorzaak, dat Christus weende en jammerde over Jeruzalem, toen Hij nabij kwam en de stad zag, hoe zou bet bij ons zijn, als Jezus ook alzoo eens nabij ons kwam en ons land en volk aanzag ? Wat heeft Zijn Woord, reeds zoolang onder ons verbreid en gepredikt, uitgewerkt ? Zegt niet de groote meerderheid van ons volk met daden wat men in Jeruzalem van Jezus zeide? Ach, wat al oorzaak voor het weenen, niet alleen in ons vaderland, maar we kunnen wel zeggen in alle Christenlanden. Geen zonde zoo groot en zoo algemeen als de verwerping van Christus. Maar ook geen zonde, die zulke vreeselijke gevolgen heeft. God de Heere komt op Zijn tijd. Zoo is het geschied met Jeruzalem en met geheel het Joodsche land, en zoo zal het gaan met alle landen, en met alle volken. Die het bloed des Nieuwen Testaments versmaadt, voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde.
God is rechtvaardig, Hij straft alle zonden zonder onderscheid. Met Christus te verwerpen, verwerpt de arme mensch het eenigste middel waardoor hij kan behouden worden. Welke vreeselijke tijden zijn thans aangebroken voor ons werelddeel. Wat rust het oordeel Gods zwaar op de volken. Van week tot week worden de toestanden hachelijker. We duizelen als we de cijfers lezen van menschen, die nu reeds verslagen zijn. En nog gaat men voort op de vreeselijkste wijze, met te moorden en te vernietigen wat men kan. Over de gevolgen van den oorlog wordt veel geweend; maar wie weent er over de oorzaken? Waar verneemt ge een jammerklacht over de miskenning voor God en de verwerping van Christus? O gave de Heere, dat er een algemeene verootmoediging kwame en dat verstaan en geloofd werd, wat de getuigenis onzes God ons zegt: „Die Mij eeren, zal Ik eeren, maar die Mij versmaden zuilen licht geacht worden.” De schuld ook van ons volk is groot, maar de barmhartigheden des Heeren zijn vele. Hoelang nog zal het voor zoo veler oogen verborgen blijven, wat tot onze vrede dient? Nog wil God de Heere, zich ontfermen op het gebed.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1915

De Wekker | 4 Pagina's

De weenende Jezus voor de poorten van Jeruzalem

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1915

De Wekker | 4 Pagina's