Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gekenmerkte schapen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gekenmerkte schapen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Mijne schapen hooren mijne stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen mij.” Johs. 10:27

Welk een liefelijke benaming, waarmede Christus Zijne oprechte discipelen onderscheidt, als deze met den zinnebeeldigen naam van schapen, van Zijne schapen worden geteekend. Beide in het Oude en in het N. Testament komt die zinnebeeldige benaming herhaalde malen voor.
In Job. 10 vinden we een uitgebreide gelijkenis van den Herder en Zijne schapen in bijzonderheden uitgewerkt. De Joden, die niet in Christus geloofden, en die met allerlei ergernis vervuld, zich afkeerig toonden van Hem, waren niet van Jezus schapen. En om nu eens duidelijk in het licht te stellen, wie dan wél tot Zijne schapen behoorden, zegt de Heere: „Mijne schapen hooren mijne stem, en ik ken dezelve, en zij volgen mij.”
Schapen waren volgens de Levietische wet reine dieren. Een schaap is een weêrloos en een bijzonder zachtmoedig dier. Algemeen bekend is het, dat schapen voor deelige dieren zijn. Jezus' oprechte discipelen hebben eigenschappen, waarin de overeenkomst tusschen de beeldspraak en het daardoor aangeduide duidelijk uitkomt. Onrein in zichzelven zijn de geloovigen rein in Hem, in Wien al hunne gerechtigheid is. Weêrloos als zij zijn, zouden ze spoedig verslonden zijn, ware het niet, dat Christus als de goede Herder over hen waakte en hen bewaarde. Is een goed schaap zijn herder voordeelig, ook de schapen van den goeden Herder zoeken Hem ter eere te leven en te wandelen.
Ter nadere kenschetsing nu van Zijne schapen zegt de Heere: ze hooren mijne stem. Hooren heeft in de H. S. veelal de beteekenis, gelijk ook hier, van gehoorzamen. Een herder, die zijn hart op zijne kudde stelt, kent zijne schapen, maar die schapen kennen ook hun herder. Die stem weten ze van alle andere stemmen is onderscheiden. Het woord „mijne” wijst ons aan, in welk eene bijzondere betrekking de schapen tot den Herder staan en de Herder tot de schapen. De schapen hier bedoeld zijn Jezus' eigendom, én door gifte, én door kooping! Door gifte, want zij zijn Hem tot een erfdeel gegeven van den. Vader. Zij zijn het loon op Zijnen arbeid. En anderzijds zijn zij Zijn eigendom door kooping, want gij zijt gekocht, zegt Petrus tot de geloovigen, niet door goud, noch voor zilver, maar door het dierbaar bloed van Christus, het onbevlekte Lam Gods. Het Lam, dat om onzentwil is ter slachting geleid.
Deze schapen, door Christus zoo met nadruk Zijne schapen genoemd, zijn derhalve Zijn wettig eigendom. Hij heeft ze lief. Hij leidt en weidt dezelve, en niemand zal ze uit Zijne hand rukken. Die schapen hooren, zegt de Heere, mijne stem. Anderen hooren en onderscheiden en gehoorzamen die stem niet. Dat was de grootste ellende van de ongeloovige Joden uit die dagen, gelijk het nog de grootste ellende is van den natuurlijken mensch, die in geenerlei geloofsbetrekking tot Christus staat, Onbekend maakt onbemind. Christus is alleen den geloovigen dierbaar.
De stem van den goeden Herder is een liefelijke, een deelnemende, een aantrekkelijke, een zeer onderscheiden stem. Gelijk in den oorlog de soldaten de stem van hun veldheer of vorst en gelijk een kind de stem van eene moeder kent, alzoo kennen en hooren Jezus' schapen Zijne stem. Of die stem bestraffend, onderwijzend, bemoedigend en vertroostend zich laat hooren, steeds blijkt de waarheid van dat woord: Mijne schapen hooren mijne stem.
Door niemand en door niets laten zich de schapen aftrekken van den Herder. Zij weten, dat hun Herder steeds het beste met ben bedoelt en voor heeft, Daarom laten zij zich door Hem leiden en bieden weerstand tegen alle verzoeking. Jezus' stem is in overeenstemming met zijn Persoon, Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. Zijn gehemelte is enkel zoetigheid. Genade is in Zijne lippen uitgestort. Van die schapen getuigt de Heere: en „Ik ken dezelve”. Hij kent ze van eeuwigheid. Hij heeft ze liefgehad met een eeuwige liefde. Hij kent ze derhalve niet slechts in een algemeenen zin, maar zeer nadrukkelijk kunnen we zeggen, in een bijzonderen zin van het woord. Zoo lezen we in de H. S., dat voor den Alwetende niets verborgen is. God weet en ziet alles. Maar we lezen ook, en dan heeft dit een bijzondere beduidenis, dat de oogen des Heeren zijn over degenen, die Hem vreezen. Christus kent Zijne schapen altijd en overal. Hetzij die schapen weiden en grazen in een weelderige landouwe, hetzij zij door wolven en roovers worden vervolgd, of dat ze krank zijn en in smarte, dat ze in velerlei behoefte of gevaar verkeeren, Christus kent de Zijnen. Dat dit werkelijk zoo is, komt de Heere gedurig aan Zijne schapen te bewijzen, als Hij ze vriendelijk opzoekt, veilig leidt, uit alle nooden en gevaren redt en in één woord Zijne schapen van 't noodige verzorgt. „Ik ken dezelve.” Ware dit niet zoo; wat zouden die schapen, weerloos als zij zijn, dan ongelukkig zijn. Altijd immers zijn Jezus' schapen met vijanden omringd. Overal zijn wolven, die in de kudde trachten te dringen om te verwoesten en te verderven. Christus heeft het zelve den Zijnen voorspeld: „In de wereld zult ge verdrukking hebben”, maar gelukkig voegde de Heere er aan toe: „heb goeden moed.” Ik heb de wereld overwonnen. Daar van bewust te zijn, dat gij als een schaap van Jezus' kudde door Hem gekend zijt, is genoeg, om getroost en vol goeden moed te zijn, in allen druk en onder alle beproevingen van het leven. Schapen in den eigenlijken zin zijn niet altijd veilig. Meermalen hoort men, boe deze onnoozele dieren door honden en wolven worden verscheurd, of door roovers in nachtelijk duister worden weggenomen. De beste en de meest bekwame en getrouwe herder kan dit niet altijd voorkomen. Maar Christus de Heere is alwetend en almachtig. Daarom zijn Zijne schapen onder Zijn toezicht zoo veilig, onder Zijne leiding zoo gelukkig, in vergelijking van anderen zoo gelukkig onderscheiden. Wat is een kind, dat in zwaar lijden is, gelukkig, en wat doet het weldadig aan, als het zijn moeder bij zich ziet. Maar de beste moeder vermag haar kind niet te redden van den dood. Christus de Heere, die de goede Herder Zijner schapen is, vermag alle dingen. Voor Hem is geen ding te wonderlijk. Gelukkig daarom zij, die tot Zijne schapen behooren. Het is niet een woord van een mensch, maar het is de Herder zelve, die daar zegt, dat Hij Zijne schapen kent. Wie heeft meer liefde dan de Herder, die Zijn leven stelt voor Zijne schapen. Christus is voor Zijne schapen verwond, verbrijzeld en een smartelijken, smadelijken en van God vervloekten dood gestorven op Golgotha. Hij kende Zijne schapen in al hun armoede, onmacht, onwaardigheid en doemwaardigheid. Zonder en buiten Hem hadden zij voor eeuwig moeten omkomen.
Zoo aandoenlijk en aangrijpend getuigt de profeet Jesaja van Hem, dat Hij als een lam is ter slachting geleid, en dat de straf, die ons den vrede aanbrengt, op Hem was en dat door Zijne striemen ons genezing is geworden. Zie, dat kan als antwoord dienen op de vraag, hoe Christus als Herder Zijne schapen kent. Wat al weldaden beeft deze Herder verworven voor Zijne schapen. Hij geeft hun leven en overvloed. De heerlijkste beloften en toezeggingen zijn aan Zijne schapen gedaan. Zijn kennen is een geheel eenig kennen. Hij kent de Zijnen bij name. Hij kent ieder schaap in 't bijzonder en weet, wat ieder van noode heeft.
Bij het hooren van de stem des Herders komt nog een tweede kenmerk van Jezus' schapen, omschreven in de woorden „en zij volgen mij.” Volgen, let wel, in onderscheiding van andere, die de stem van dezen Herder niet hooren en Hem ook niet volgen. Zoovelen kwamen tot Jezus tijdens 's Heeren omwandeling op aarde; maar zoovelen gingen helaas spoedig terug. Deze kwamen niet uit het ware beginsel. Zij vonden niet in en bij Jezus wat zij zochten. Zij ergerden zich aan de nederigheid van Zijn persoon, aan de geringe afkomst Zijner discipelen, aan den inhoud Zijner prediking. De ware oprechte discipelen en discipelinnen daarentegen hieven Jezus getrouw. Zij hadden Hem lief. Zij toonden dit niet slechts door een openhartige belijdenis, waarin zij uitspraken te gelooven, dat Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods, maar ook daarin, dat zij zich niet door anderen lieten aftrekken. Zij volgden maar niet slechts voor een oogenblik, Zij volgden niet uit bijoogmerken, maar in gehoorzaamheid des geloofs. Zij, die waarlijk schapen zijn van den goeden Herder, kunnen en willen niet anders. Zij zijn aan Jezus verbonden. Zij zijn met Hem vereenigd, gelijk de rank met den wijnstok vereenigd is. Zij volgen door bezaaide en onbezaaide landen. Zij volgen Hem, in Wien ze uit genade hun leven hebben gevonden. Wel zijn aan dat volgen vele bezwaren verbonden. Daartoe wordt zelfverloochening vereischt. Maar wat zich daar ook tegen verzet, het geloof overwint alle bezwaren. De oprechten weten waarom zij Jezus volgen. En omdat ze dat goed weten, kunnen ze ook volhouden in het volgen. Immers, er is onder den hemel geen anderen naam geopenbaard, waardoor we moeten zalig worden. De zaligheid is in geenen anderen. Wat zouden deze schapen dan zijn, wat zou er van worden, als zij hun Herder moesten missen! Al wat in de wereld is, kan dit gemis niet vergoeden. In en door dat volgen zijn dan ook de schapen van Jezus geteekend. Volgen, niet slechts bij den aanvang, maar ook bij den voortgang, volgen ten einde toe, dat zal het bewijs moeien zijn, dat we waarlijk een schaap van Jezus zijn. Aan dat volgen zijn heerlijke uitkomsten verbonden. Die Mij volgt, zegt de Heere, op een andere plaats, die zal in de duisternis niet komen, maar het eeuwige teven hebben. Zalig zij, die door Gods genade verwaardigd worden, door goed en kwaad gerucht dit kenmerk van Jezus' schapen te openbaren. Dat zegt meer dan vele schoone woorden en dan vele mooie beloften. Die Jezus wil volgen, moet doen gelijk de man, die een toren wil bouwen en eerst de kosten overrekent. Er is aan dat volgen smaad verbonden. Er is geen onderneming te bedenken, waaraan zoovele en zulke zware beproevingen verbonden zijn, als aan het volgen van Jezus, Daarbij hebt ge den duivel, de wereld en uw vleesch en bloed tegen. Wie is ooit gehaat en gesmaad in de wereld, gelijk Gods Zoon, toen Hij in de menschelijke natuur omwandelde op aarde. En op de vraag waarom, is met zoo weinig woorden het antwoord te geven: De duisternis kan het licht niet verdragen. Daarom volgde de groote menigte Jezus niet. Zij hadden de duisternis liever dan het licht, want hunne werken waren boos. Zoo is het nog en zoo zal het in deze bedeeling wel blijven.
De schapen echter, die Jezus Zijn schapen noemt, zullen, wat er ook aan verbonden is, Hem, dien zij als den goeden Herder kennen, niet verlaten. In het geloovig bewustzijn, dat de Heere uw Herder is, zegt ge met David: mij zal niets ontbreken. Al gingt ge door het dal der schaduwen des doods, dan zal Zijn stok en staf u ondersteunen. Tot in uw laatste stonde blijft uw Herder u kennen, u liefhebben, en u vergezellen, om als een vuur- en wolkkolom u te geleiden door de woestijn van dit leven naar het hemelsch Kanaän.
Daar is de ruste bereid voor de vermoeiden van kracht !

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Gekenmerkte schapen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1915

De Wekker | 4 Pagina's