Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (IX)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (IX)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14:23b.

Ik begin met te lezen het wijsgeerig, wèl doordachte werk van Dr. Kuyper getiteld: „Tractaat van de Reformatie der kerken”. Wie den kerkelijken strijd der laatste decenniën wil leeren kennen, wie de doleantie-beweging grondig wil napeinzen, moet dit boek lezen, herlezen, bestudeeren. Wat een machtige geest spreekt uit die bladen u toe. Wat een philosophisch kerkbegrip wordt daarin ontwikkeld om Kuyper’s blijven c. s. in de Herv. kerk te wettigen. Dit bock toch werd uitgegeven in ‘t jaar 1884, twee jaren vóórdat de doleantie begon. Kuyper was toèn nog in het Herv. genootschap, en wanneer men nu dit tractaat ter hand neemt, dan worden twee dingen ons aanstonds duidelijk.
Vooreerst hoe reeds in 1884 niet slechta de doleantiegedachte rijpte, maar hoe in wel doordachte plannen de geheele campagne gereed was. Bestek en teekening van het, geheele gebouw der doleantie waren in dit tractaat uitgewerkt. Ten tweede hoe dit werk van het begin tot bet einde een miskenning en veroordeeling van het werk der Afscheiding is. Wanneer ik de Afscheiding beoordeel in het licht van dit tractaat, dan is zij niet slechts ondoordacht en voorbarig, maar geheel onwettig; — dan blijft van de Afscheiding als geloofsstuk zelfs geen brokstuk over. Dan verklaar ik het zeer goed, dat Kuyper kon en moest schrijven, dat de kerk der Scheiding „krank was aan den levenswortel”, — dat hij nog in „de Heraut” van 1886 kon zeggen: „de trossen druiven waren in 1834 nog niet rijp.”
Het wezenlijk verschil tusschen Afscheiding en Doleantie bepaalt zich tot het antwoord op de vraag: is de Herv. Kerk de valsche kerk, ja óf neen ? Wanneer wij de Acte van Afscheiding nazien, dan behoeven wij niet in het onzekere te tasten. Klaar en onomwonden zegt die acte: „uit dit alles te zamen genomen is het nu meer als duidelijk geworden, dat de Nederlandsche Hervormde Kerk niet de ware, maar de valsche Kerk is volgens Gods Woord en artikel 29 van onze belijdenis”. Vooral dit beroep op art. 29 der belijdenis is hier van overwegende beteekenis, ‘t geen straks wel duidelijker zal worden. Ook de Synode van 1851 hield deze gedachte der Scheiding omtrent de valsche Kerk vast, als zij tegenover de groep-Brummelkamp aldus verklaarde, dat zij zich overeenkomstig art. 28 onzer Geloofsbelijdenis heeft afgescheiden vau de Herv. Kerk, omdat deze de kenmerken van de ware Kerk van Christus heeft verloren. „Indien wij dit” — zoo verklaarde deze Synode verder — „in gemoede voor den Heere niet geloofd hadden, dan hadden wij ons, overeenkomstig onze formulieren van eenigheid niet mogen afscheiden en zouden derhalve ons tegenwoordig standpunt verloochenen, hetwelk door ons bij deze niet mogelijk is, omdat wij van harte gelooven, dat de Heere Jezus als Koning der Kerk zijn volk uit een valsche Kerk gelieft uit te leiden”.
Uit deze beschouwing van de Herv. Kerk volgt rechtsteeks de Afscheiding, en wanneer dit standpunt niet wordt aanvaard, dan is daarmede nolens volens de Afscheiding veroordeeld en haar kan niet anders dan een anathema treffen. Het begrip „valsche Kerk” was in de Afscheiding niet gelijk bij de Doleantie op de filosophische zeef gelegd, maar aan de eenvoudige uitspraken der Gereformeerde belijdenis ontleend.
Wanneer wij nu ‘t bovengenoemd tractaat opslaan en vragen: „Wat is de valsche Kerk”? dan ontvangen wij een zeer ingewikkeld antwoord, dat alleen een sophistischen geest, als Dr.Kuyper bezit, kon vormen, maar dat door de Gereformeerde belijdenis veroordeeld is.
Volgens het tractaat is ‘t begrip „valsche Kerk” niet op de Kerk uit het heden van toepassing. „Valsche Kerk is de caricatuurkerk, die in de verre toekomst verscholen ligt. Zij is de Kerk van den Antichrist, die te komen staat. Er zijn nu wel vervalschte Kerken, maar de valsche Kerk, in art. 29 van onze belijdenis beschreven, toeft nog.
Naar het tractaat moeten wij toch scherp onderscheid maken tusschen drie zaken: § 50 handelt over do vraag: „hoe de valsche kerk opkomt” en zegt o. m, „Scherp dient derhalve onderscheiden tusschen wezenlijke Kerken van Christus, die in staat van deformatie verkeeren, tusschen Schijnkerken, die ophielden Kerken van Christus te zijn, omdat de deformatie er bij ten einde liep, en tusschen de valsche Kerken, bij wie de deformatie slechts dienst deed om een satanische contraformatie in het leven te roepen.”
Wij zullen zien hoe dit standpunt lijnrecht tegenover de Kerkbeschouwing der Afscheiding staat.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1915

De Wekker | 4 Pagina's