Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Is dat de grond?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is dat de grond?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo luidt de vraag der verwondering, die Ds. Doekes met een schouderophalen stelt in „de Wachter” van 27 Augustus j.l., waar hij aan de lezers van dit blad voorlegt, wat wij schreven in „de Wekker” van 6 Augustus. Wij hadden aangetoond, dat niet slechts Dr. A. Kuyper, maar in het compromis van 1905 in zake leergeschillen, ook de Gereformeerde Kerken feitelijk doopen op grond van de veronderstelde wedergeboorte, trots de uitspraak der Synode van 1905, dat de doop geschiedt op grond van de belofte Gods.
Dit heeft de aandacht van Ds. Doekes getrokken en hij schrijft:

„het is te begrijpen, dat onze Christelijk Gereformeerde broeders nog steeds zoeken naar overtuigende bewijzen, dat zij en niet wij de wettige voortzetting zijn van de Gereformeerde Kerk in ons vaderland.
Blijkens „de Wekker” meent S. te A. er nu een gevonden te hebben. Zocht men tot dusver al te voel zijn kracht in ‘t geen Dr. Kuyper leert of een ander theoloog, hij heelt nu een bewijs gevonden in de leer der Gereformeerde Kerken.”

Dat was te veel voor Ds. Doekes. Maar hij leest het stuk van S. te A. nog eens over en .... het is toch eigenlijk nietszeggend, zoo denkt Ds. Doekes en krijgt op ‘t laatst medelijden met die Christelijk Gereformeerde broeders, die zulke onbeduidende gronden aanvoeren!
Nu is het natuurlijk een zeer gemakkelijke methode om het geding eerst te bagatelliseeren en het verschil over de leer eener veronderstelde wedergeboorte tot bet onbeteekenende te reduceeren en dan zeer naïf te vragen: „is dat de grond?” Zoo is wel meer de gedachtengang van van Ds. Doekes e. a. geweest. Dit b.v. kan blijken uit zijn werkje getiteld „de moeder der geloovigen.” Op bladz. 62 wordt het standpunt der Christ. Geref. Kerk aldus geteekend: „Ter rechtvaardiging van hunne losscheuring klemmen zij zich vooral vast aan de naamsverandering, die bij gelegenheid van de vereeniging plaats vond”. Hoe een man als Ds. Doekes zulk een onzin beeft kunnen en durven schrijven, is mij een raadsel, en laat zich alleen verklaren uit een drang om het minutieuse, het onbeduidende te zoeken en te noemen.
Ditzelfde systeem volgt Ds. Doekes nu weer; en als wij op het verschil in leer tusschen ons en de Geref. Kerken wijzen in zake veronderstelde wedergeboorte, dan vraagt onze geachte criticus zoo echt medelijdend: „is dat nu de grond”? Maar is hij dan vergeten, dat deze leer slechts één schalm is uit den keten eener geheel nieuwe theologische beschouwing, die geen steun vindt in de Geref. belijdenis en die nochtans door de Gereformeerde Kerken wordt gedoogd en geleerd ?
Daarbij vervalt Ds. Doekes in een fout, die ik hem gaarne niet toereken, omdat hij nu eenmaal in een sfeer jaar in jaar uit geleefd heeft, waar hij nooit iets anders hoorde. Zijn fout — en zij is die van velen in de Geref. Kerken — is, dat beweerd wordt: de Christ. Geref. Kerk heeft zich in 1892 losgescheurd! Ds. Doekes schrijft in „de Wachter”: „maar indien het eens waar was, wat de schrijver beweert, dat er bij ons afwijking is in de leer, zou dat dan de afscheiding (ik cursiveer) van 1892 rechtvaardigen?” En aan het eind van zijn stukske roept hij zoo echt triomfeerend uit: „Waar blijft dus de grond voor hunne afscheiding ? (ik cursiveer).
Ik zou hem willen zeggen: waarde collega ! deze vraag ie geheel misplaatst; zulk een grond heb ik niet aan te toonen, om de eenvoudige reden, dat er van afscheiding nooit sprake is geweest. De daad der Christ. Geref. Kerk in 1892 is geen afscheiding noch losscheuring geweest, maar een ernstig protest tegen afscheiding en losscheuring van beginselen, die immer de Christ. Geref. Kerk heilig zijn geweest omdat zij daarmede staat of valt. Wij zijn niet van u, maar. gij zijt van ons uitgegaan en gij zijt vereenigd in naam maar geenszins één van hart en één van zin. Gij hebt een schijnbare vereeniging, maar met een werkelijke verdeeldheid.
Wij, Christelijk Gereformeerden, — zoo schreef ik vóór ruim een tweetal jaren, en dit woord zij bier herhaald — hebben dit betoogd in ons bezwaarschrift, waarin ruim 700 leden uit de Christelijke Gereformeerde Kerk plus een viertal predikanten (Ds. v. Lingen, Ds. Wisse, Ds. Jonkman, Ds. Wessels) hun ernstig protest lieten hooren tegen zulk eene vereeniging, op dat tijdstip en onder zulke vernietigende voorwaarden voor de Christ. Geref. Kerk. Men heeft toen zoo wat met die bezwaren gesold; — bet waren immers maar 700 malcontenten, wier stem spoedig zou wegsterven! En toch had, naar onze vaste overtuiging, in die ruim 700 leden met haar 4 predikanten de Christelijke Geref. Kerk baar wettige voortzetting. Zij heeft haar continuiteit beoordeeld niet in de sfeer van den staat, wat van minder beteekenis is, maar in de Sfeer van Schrift en belijdenis nimmer verloren. Immers zij liet op geen enkel punt do belijdenis los. Integendeel, waar de vereeniging van 1892 afwijkende leeringen gedoogde en deze als ‘ Gereformeerd heeft erkend, hebben wij, “Christelijk Gereformeerden, èn toen èn nog dit een fout, een miskenning, een afwijking van de belijdenis genoemd. Men mag nu met groote woorden schermen en zeggen, dat de vereeniging geschied is op grondslag van de drie formulieren van eenigheid, maar wanneer men reeds in ontstaan een groote groep toeliet, waarvan bekend was, dat zij op menig kardinaal punt van de belijdenis afweek, dan is voor mij zulk een grond aan drijfzand gelijk. Neen, ware men getrouw geweest, had men de belijdenis volle recht laten wedervaren, dan had men rond en eerlijk voor de Doleantie-groep moeten staande houden: „de Christelijke Gereformeerde Kerk kan met u niet vereenigen, zoolang er tusschen ons op menig punt verschil in belijdenis is. Maar dat verschil in belijdenis te weten, te erkennen en dan toch op grondslag van de belijdenis te vereenigen is de belijdenis maken tot een wassen neus en daardoor verliest die grondslag wezenlijk haar beteekenis.”
Wanneer ds. Doekes of wie ook zou kunnen aantoonen, dat wij, trots zulk een wezenlijk verschil in belijdenis, geroepen waren om te vereenigen, dan had de Christelijke Gereformeerde Kerk geen recht van bestaan. Dan was haar grond willekeur. Maar als Ds. Doekes vraagt naar den grond van het niet-meegaan met de Vereeniging van 1892, dan zij hem hier gezegd, dat die grond is het onwrikbaar vasthouden aan de uitspraken der Gereformeerde belijdenis. En was dit ook niet het Gereformeerde in de Scheiding van 1834?

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Is dat de grond?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1915

De Wekker | 4 Pagina's