Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XIII)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XIII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14:23b.

Wanneer de indeeling van Dr. Kuyper opgaat, dan wordt daarmede een beslist anathema over de Afscheiding geveld. Natuurlijk, Kuyper zegt dat niet in ronde duidelijke woorden. Al meermalen heeft het mij getroffen, hoe de kracht van Kuypers betoog voor een groot deel lag in zijn bedenkelijke vriendelijkheid, die menigeen heeft verblind in die dagen. Immers niet te miskennen is, dat Kuyper als leider der doleantie, ook meermalen zeer vriendelijke en lieve woorden aan ’t adres van de Kerk der Scheiding heeft gezonden.
Maar wij allen kennen ’t spreekwoord: „als de vos de passie speelt, boer pas op je ganzen”. Kuypers degenstoot is daarom altijd zoo fijn raak, wijl hij de geniale takt bezit het „Hosanna” en het „Kruist haar” niet na elkander, maar tegelijk te laten schallen. Hij scheldt niet, bijt niet, slaat er maar niet onbesuisd op in, gelijk zoo menige hartstochtelijke tegenstander van de Scheiding, — integendeel hij heeft zelfs een woord van lof voor de vaders der Scheiding, ja, hij schrijft in het „tractaat” dat bij zich zon kunnen voorstellen, ware hij wat jaren eerder geboren, hij zich aan de gemeenschap der eerste Afgescheidenen niet had onttrokken.
Maar schier tegelijk als hij dat Hosanna aanheft, laat hij het weldra wegsterven, neemt daarop het breekijzer, legt dit aanstonds aan de fundamenten van de Kerk der Scheiding en zegt dan, dat dit alles veel te zwak is, dat er veel te veel vermolmde palen in dat heiwerk worden geteld, die onvoorwaardelijk moeten afgekeurd. Nu eens direct, maar meestal indirect wordt de Kerk der Scheiding geblameerd en bestreden.
Zoo bijv. wanneer Kuyper betoogt, dat de Hervormde Kerk” te Amsterdam, te Rotterdam, te Utrecht nog ware Gereformeerde Kerken, heilige openbaringen van ’t Lichaam van Christus zijn. Zie, dan mag hij zooveel sympathie betuigingen en complimentjes maken aan ’t oor van de vaders der Scheiding als hij wil, maar dan wordt daarmede de Kerk der Scheiding te Amsterdam enz. veroordeeld. Kuyper betoont zich niet alleen op politiek, maar ook op kerkelijk terrein een ijverig volgeling van Groen van Prinsterer te zijn, die gewoon was te zeggen: „Bij sympathie voor de Afgescheidenen betreur ik de Afscheiding”. Kuyper heeft nog wel eens scherper woorden gezegd en geschreven. Of wat zegt ge van deze philippica, die juist om haar vrome toon zoo pijnlijk, zoo snijdend is, waarin hij niet de Gescheidenen — zij waren immers lieve broeders en zusters — maar de de daad der Gescheidenen zoo grievend hekelt, dat ge u over zulk een taal verbaasd en uitroept: „heeft ooit vromer egoïsme den toonaard aangegeven”. Hij schrijft:
„En als men ons nu in oprechtheid voor het aangezicht des Heeren vraagt, wie er uit onzen levenskring alzoo naar de berk der Gescheidenen zijn overgegaan en wie terug bleven, metterdaad, dan zonden wij tegen beter weten in moeten spreken, indien we zeiden, dat wie uittraden juist de teederste en best onderleide kinderen Gods waren. Integendeel juist die vromer en die dieper leefden bleven terug, en bij hen, die gingen, viel niet zelden iets uitwendigs, iets oppervlakkigs, iets minteeders op te merken, waardoor hun uittreden nooit een sprake tot anderer conscientie wierd.”
Is dat geen ergerlijke taal! De saamwoning van Christus en Belial wordt vergoelijkt, het „Gode meer gehoorzaam dan de menschen” miskend. Eigen geestelijk leven wordt als diep en teeder verheerlijkt en de daad van vele Gescheidenen, die? om ’s Heeren wil uittraden, als uitwendig en oppervlakkig gebrandmerkt.
Hoe blijde mochten toch wel die geestelijke ondiepe en min teedere Afgescheidenen zijn, toen de teederste en best onderleide kinderen Gods (de doleantiegroep) zich over hen ontfermden en hun de hand tot hereeniging toestaken!
Dat kunnen de uitspraken van Ds. Bos, redacteur van „de Wachter” en van Prof. Lindeboom u zeggen! Dat kan de gespannen verhouding tusschen de A en de B broeders (?) op menige plaats in ons vaderland u vertellen! Dat kan de vinnige strijd over tweeerlei opleiding en leergeschillen u melden. Dat kan de verpletterende nederlaag u uitbeelden, die de Wachter-groep geleden heeft, toen zij op j.l. Synode der Gereformeerde Kerken in ’t vuur ging voor het pro mot terecht der Theol. School te Kampen. En, last not least, dat kan de onvergetelijke uitspraak van Dr. Kuyper, op de Synode van 1914 aan Zijn Hooggel. ontglipt, u toonen, toen hij zeide, dat de Kerken nà 1892 wel saamgeregen, maar niet saamgpgroeid zijn.
N.B. Dat heeft men in 1892 een vereeniging, eene vereeniging uit God genoemd, waarover de engelen in den hemel zich.hebben verblijd. Men moet maar durven!

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1915

De Wekker | 6 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1915

De Wekker | 6 Pagina's