Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. de K. te Z. Hoe moeten we verstaan het „heilig” zijn van kinderen uit een gemengd huwelijk, volgens 1 Cor. 7.14?
Dit „heilig” zijn hebben we niet op te vatten in onderwerpelijke beteekenis, als woonde in de harten èn van den ongeloovigen man of vrouw èn van de kinderen, uit zulk een gemengd huwelijk geboren, de Heilige Geest. Reeds van een gezin, waarin vader en moeder beiden het leven deelachtig zijn, kan dit niet gezegd worden van de kinderen. We hebben dit woord dan ook te nemen in den voorwerpelijken zin. Door het geloof van vader of van moeder behooren ook de kinderen tot de gemeente, zijn zij heilig d. i. gewijd aan den dienst des Heeren en hebben zij dus ook de roeping den Heere te leven, terwijl ook hun de belofte toekomt, dat in den weg des verbonds de Heere zich door hen zal doen vinden en een God van alle genade zal zijn.

Dezelfde. Is volgens 1 Cor. 7:15 de echtscheiding in sommige gevallen geoorloofd?
Handelende over het huwelijk, zegt onze Heere Jezus Christus uitdrukkelijk: „Hetgeen God saamgevoegd heeft geheide de mensch niet!” (Matth. 19:6 e. a. p.) Slechts één grond wordt door Hem opgegeven, welke als gewettigd, genoegzamen steun biedt, om tot echtscheiding over te gaan n.l. hoererij. Hoererij toch is feitelijke scheuring. Is deze grond niet aanwezig, dan is de scheuring, gevolgd door huwelijk met een ander, man of vrouw, overspel. Duidelijk acht Christus in Zijne redenen tot Zijne discipelen het huwelijk dan niet ontbonden, ook al is aan zekere formaliteiten voldaan. Het huwelijk bestaat dan nog krachtens goddelijke instelling.
Dezelfde grondgedachte (onontbindbaarheid des huwelijks) vinden we (hoe kan het anders?) ook terug in de brieven van den apostel Paulus.
Ook in 1 Oor. 7 wordt niet geleerd, dat de mensch zijne vrouw zou mogen verlaten om allerlei oorzaak. De apostel spreekt eerst over het huwelijk, waarin beide echtelieden Christenen zijn en staat toe eene onttrekking, niet eene scheiding, opdat zij zich tot vasten en bidden mogen verledigen (4, 5), De vrouw zal van den man niet scheiden (10). en indien zij ook scheidt (11), dat zij ongetrouwd blijve, of zich met den man verzoene. De reden van deze scheiding ligt dan dunkt ons voor de band, daar de apostel zich beroept op een bepaalde uitspraak des Heeren. Daarop handelt de apostel over de z.g.n. gemengde huwelijken, die we niet mogen aangaan, doch die in de eerste Christengemeenten nog al gevonden werden door de toebrenging van man of vrouw tot het geloof. Van deze huwelijken spreekt de apostel (12): indien eenig broeder eene ongeloovige vrouw heeft, en dezelve tevreden is bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate. In vs. 13 hetzelfde van de vrouw. Indien deze tevredenheid niet gevonden wordt, dan blijkt ons duidelijk ook in verband met vs. 15, waar de scheiding uitgaat van de(n) ongeloovige, dat de geloovige voer zich zijn (haar) huwelijk met de(n) ongeloovige evenzeer van goddelijke instelling heeft te beschouwen als het huwelijk van geloovigen onderling en dus ook daarop de grondstelling des huwelijks van toepassing is. Daarom wordt bevolen niet te verlaten. De scheiding van de(n) ongeloovige mag niet gezocht worden, aangezien deze geheiligd is door het huwelijk met een(e) geloovige. „Indien de ongeloovige scheidt, dat hij scheide. De broeder of zuster wordt in zoodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt.” Dit „dienstbaar maken” wil o. i. zeggen, dat een slaafsch volgen van den wil des anderen zoude geëischt worden. Men moet Gode meer gehoorzamen dan de menschen. Stelt de ongeloovige den eisch: verlating van God en Zijn dienst, onder bedreiging van verlating door hem (haar), dan gaat en staat de band der geloofsvereeniging met Christus boven den band met den ongeloovige.
Uit dit een en ander blijkt, dat geene ontbinding mag gezocht worden door de(n) geloovige; dat de scheiding mag worden toegelaten, indien het de(n) ongeloovige onmogelijk is met de(n) ander saam te wonen.
Daarmede wordt echter de deur niet opengezet voor een slappe huwelijkspraktijk, indien we maar opmerken, dat de apostel hier een bijzonder huwelijk op ’t oog heeft. Alleen in dit geval en dan volgens des apostels regel gaat de geloovige vrij uit, in alle andere gevallen niet. Zelfs is het o. i., en onze Synode nam dit jaar hetzelfde standpunt in, ongeoorloofd voor de(n) gescheidene te huwen met een ander. De vrouw blijft aan den man verbonden, zoo langen tijd als hij leeft.

d. H. (den Haag) L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1915

De Wekker | 6 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1915

De Wekker | 6 Pagina's