Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XXV)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XXV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eu al wat uit het gelooi niet is, dat is zonde. Rom. 44 : 23b.

Tusschen de doleerenden der 17e eeuw en die van 1886 is een groot en diepgaand verschil, dat men wel gaarne wil verkleinen, ja te niet doen, maar de onomkoopbare stem der historie laat zich nu eenmaal niet tot zwijgen brengen. Dat verschil nu raakt twee kardinale elementen in het kerkelijk leven, n.l. de Gereformeerde belijdenis en het Gereformeerde kerkrecht.
Wij gevoelen aanstonds het nauwe verband tusschen beide. Wie hier aan 't eene zich vergrijpt, zal noodwendig het andere verkrachten. Toen bijv. in 1816 de reglementen werden ingevoerd, de Gereformeerde Kerkorde werd afgeschaft en het gereglementeerd genootschap ontstond, was het ook met de Geref. belijdenis gedaan. Het Gereformeerde Kerkrecht vraagt: wat is voor ons kerkverband eisch van Gods Woord? terwijl de reglementen alleen rekening houden met de helft plus één, dus met de wil van da meerderheid.
Daarmede werd finaal de band met de Gereformeerde belijdenis doorgesneden. Want de belijdenis wil grondslag van Kerkverband zijn, òf zoo niet, dan moge de belijdenis nog pro forma worden genoemd, maar baar beteekenis heeft ze dan verloren.
Het was stellig de principieele fout der Doleantie van '86 te meenen, dat de belijdenis er kon zijn en tegelijk ook de Synodale reglementen. Hoe men zich die verhouding dacht en trachtte goed te praten, zullen wij straks wel hooren, maar nu reeds dient goed onthouden dat deze meening door de belijdenis zelf wordt veroordeeld.
Immers art. 32 der Gereformeerde belijdenis stippelt hier de lijnen uit, en zegt, dat heel deze beschouwing over doleerenden een fictie, een verdichtsel, een onwaarheid is. Wij lezen daar: „Hiertusschen gelooven wij, hoewel het nuttelijk en goed is, dat die Regeerders der kerk zijn onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van 't lichaam der Kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten af te wijken van hetgeen ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft. En daarom verwerpen wij alle menschelijke vonden en alle wetten, die men zou willen invoeren om God te dienen en door dezelve de conscientie te binden en te dwingen in wat manier het zoude zijn. Zoo nemen wij dan alleen aan hetgeen dienstelijk is om eendrachtigheid en eenigheid te voeden en te bewaren en alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods”.
Wat blijft er nu nog over van de bewering der doleantie-mannen van '86, dat de plaatselijk kerk nog een ware kerk kan zijn, ook al staat ze in een valsch kerkverband! Want gij weet, dat de doleantie van '86 juist met het begrip „plaatselijke Kerk” reuzentoeren in het kerkrecht heeft trachten uit te voeren. Maar onze belijdenis veroordeeld in art. 32 al die kunstgrepen en spreekt met nadruk van de onderhouding van 't lichaam der kerk.
Tevens wordt het uit ditzelfde art. zoo daghelder, dat in een zuivere of ware kerk nooit valsche reglementen kunnen aanvaard worden.
Gereformeerde Belijdenis en kerkververband moeten dus noodzakelijk één zijn òf anders valt de kerk uiteen, — houdt op Gereformeerde Kerk te zijn.
Dat heeft de Doleantie van '86 nooit aanvaard en dat was juist de kracht, het uitgangspunt der Doleantie uit de 17de eeuw. Hier hebben wij dus het eerste wezenlijke verschil tusschen beide.
De Doleerenden uit de 17e eeuw hadden te doen met een zuivere Gereformeerde Kerk, gebonden aan Gods Woord en de belijdenis, met een zuiver Gereformeerd kerkverband en daarom was doleantie voor hen mogelijk, ja zelfs de eenige aangewezen weg en zou afscheiding zonde voor God geweest zijn.
De Doleerenden uit 86 hadden te doen met een valsche kerk en een valsch kerkverband en daarom was doleantie in zulk een kerk niet alleen onmogelijk, maar zelfs zonde voor God, miskenning van het Werk Gods uit den jare 1834. Daar was dus vooreerst een wezenlijk verschil in standpunt tegenover het object van reformatie. Acht dit verschil niet gering, want wie hier nu even doordenkt stemt mij toe, dat door de actie uit de 17e eeuw de afscheiding wordt geeerd, maar de doleantie van 86 door haar naamgenoot wordt veroordeeld. Er is meer.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XXV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1916

De Wekker | 4 Pagina's