Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brieven uit het Zuiden (XIX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brieven uit het Zuiden (XIX)

1916

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat heerlijk lente weder, in die eerste dagen van Mei. Hoe schoon al dat nieuw en jeugdig groen. De velden, des winters zoo dor en zoo ledig, zijn thans zoo geheel veranderd van gedaante. Het uitgestrooide zaad ontkiemde, en alles prijkt met frisch, met nieuw leven. De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. Zoo zien we in Gods werken in de natuur, het beeld van hetgeen Gods werk vertoont in de genade. Wat groot en heerlijk immers, altijd en overal, waar ook op geestelijk gebied zich nieuw leven openbaart Leven, dat geen schepsel kan voortbrengen, maar wat zijn oorsprong heeft in God, die de Schepper en Onderhouder van het leven is. Alleen door de zonde is het, dat er zooveel wanklanken in Gods schepping worden gehoord, en dat ook in de zedelijke wereld zooveel is waar te nemen, dat Gods kind zoo pijnlijk kan aandoen.
Wie denkt daarbij niet aan het vreeselijk kanongebulder, dat dag aan dag van over onze grenzen wordt gehoord, aan de verwoesting van zooveel kostbare landerijen en vruchtbare velden. Wiens hart krimpt niet in één bij de gedachte aan de stroomen van bloed, welke eiken dag bij vernieuwing vloeien. Meer dan iemand kan vermoeden, wordt er eiken dag gezucht, geweend en geworsteld, onder het naamloos lijden van den geweldigen wereldoorlog. Daaraan gedachtig komt er een floers over al het schoone en heerlijke dat Gods schepping in dit schoonste jaargetijde doet aanschouwen. Daarbij komen telkens nieuwe beproevingen, nieuwe gevaren, die ons bedreigen. Wat al ellende veroorzaakte in het begin dezes jaars de Watervloed! Nu hooren we steeds meer van vreemde, hoogstgevaarlijke krankheid, „nekkramp” genaamd, waardoor in zeer korten tijd, en na een geweldig lijden, evenals bij cholera, de menschen schier allen bezwijken, 't Zijn nu maar sporadische gevallen, maar ze vermenigvuldigen.
Er geschiedt niets bij geval, 't Zijn roepstemmen des Almachtigen. Als God de Heere dit als een geeselroede wilde gebruiken, dan is het niet te zeggen, welke toestanden er zouden doorleefd worden. Menschen spreken maar van beteugelen en bestrijden van ziekten, maar ook in dezen is 't: als God werkt, wie zal het keeren. Als Hij slaat, wie zal zijne hand afwenden!
Nieuw leven op geestelijk gebied, wat is, mogen we wel vragen heerlijker dan dit! Maar dit nieuwe leven openbaart zich in zondige menschen, en die zondige menschen leven in een wereld vol verleiding. Van daar, ook op dit terrein, zooveel ellende en gebrek. Wat al verdeeldheid onder de menschen, van dezelfde belijdenis. Wat al onkunde en dwaling onder hen, van wie waarlijk iets goeds te hopen is. Hoe weinig wordt van die schoone. lentetijd des geestelijken levens gezien. Wat al louwheid en dorheid, wat al ongevoeligheid en wereld gelijkvormigheid, onder hen, die Christenen heeten. Wat al valsche gerustheid tegenover de vele gevaren, die ons bedreigen. We zien zoo, de mensch wordt helaas aan alles gewoon. Het leven wordt steeds moeielijker en drukkender, de teekenen der tijden vermenigvuldigen, het zwaard des Almachtigen is uitgetogen en dreigt ons van alle kanten en nog blijft het maar arbeiden en zwoegen, om de gevaren te ontkomen. 't Is goed en noodzakelijk, dat we de gevaren ons bewust zijn, — 't is goed dat we weten en gelooven, dat God regeert, maar dat alles is niet genoeg. De vraag is voor ieder persoonlijk waar blijven we met dit alles, waar roept het ons toe, wat werkt dit bij ons uit. Het zijn de bewijzen van Gods liefde en barmhartigheid, dat we gewaarschuwd worden, — dat we nog in menig opzicht in Zijn' genadige verschooning deelen. Maar leidt Gods goedertierenheid ons niet tot bekeering, lees dan eens Rom. 2 : 4—6.
Het openbare leven, — de algemeene levensbeweging, — alles gaat steeds voort, maar de tijd staat ook niet stil. En wat ook de toekomst voor land en volk in haar schoot verbergt, de dood wenkt ieder uur. Op hoog gezag zijn de klokken verzet. Menschen kunnen klokken verzetten, maar God heeft den tijd in Zijne hand. Hij handhaaft den tijd. En eens zal het oogenblik komen, dat velen als zij konden, de tijd achteruit in plaatst van vooruit zouden willen zetten. Maar neen, als de ure daar is, is Gods raad bepaald, dan kunnen geen seconde meer achteruit. Een Fransche koning, die op zijn sterven lag beloofde schatten aan zijn geneesheeren, als zij zijn leven nog maar met enkele uren konden verlengen. Maar het antwoord was: Sire! dat ligt buiten onze macht.
Gelukkig daarom, die zoo leeft, als hij eens zal wenschen geleefd te hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Brieven uit het Zuiden (XIX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1916

De Wekker | 4 Pagina's