Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XLVII)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XLVII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14 : 23b.

Ik meen aangetoond te hebben naar zuivere objectieve maatstaf, dat 't betoog der doleerenden in zake 't reglement van '69 geen hout snijdt. Een statuut is het noch naar de bedoeling der Chr. Geref. kerk noch in de sfeer der wet van '53 geweest. Hiermede is feitelijk deze kwestie beslist en hot smalend zeggen van sommigen: „de Christ. Geref. Kerk is een genootschap” genoegzaam weerlegd. Zij heeft voldoende haar presbyteriaal karakter weten te handhaven, toen zij in '69 zich kenbaar maakte bij de Regeering. Wil nu de Regeering de Chr. Geref. Kerk „een Kerkgenootschap” noemen, zij doet dit dan in strijd met de Kerkorde.
Echter staan wij dan in dit geval niet als een unicum aangeschreven. Alle kerken, ook de „Gereformde kerken” worden door de Regeering aldus genotificeerd.
In de sfeer van den staat houdt feitelijk 't presbyteriale kerkrecht op, wijl de wet van '53 geheel op collegialistische leest is geschoeid. Dit blijkt aanstonds uit haar opschrift, dat luidt: Wet van 10 September 1853 (Stb. N∘. 102) tot regeling van het toezicht op de onderscheidene kerkgenootschappen.” Nu is een genootschap toch niet anders dan een organisatie, een vereeniging, tot stand gekomen door den wilsdaad van verschillende personen tot wederopzeggings toe.
Jammer, dat dit ongereformeerde woord ook nog voorkomt in de eerste berijming van de 12 Artikelen des Geloofs, „k geloof één kerk, één algemeen genootschap, geheiligd en vergaard door 's Hemels boodschap.”
Ook dit woord kenmerkt hoe de kankerende tijdgeest in die dagen ook aan den levenswortel der kerk knaagde.
Immers, ieder die Gereformeerd denkt, voelt dadelijk dat de benaming „Kerkgenootschap” in lijnrechten strijd is met 't karakter van Christus' kerk. Die kerk ontstaat niet bij overleg en contract, maar is schepping en organisatie van de Heiligen Geest, terwijl haar eenigst richtsnoer 's Heeren woord moet zijn.
Maar op 't Binnenhof in den Haag rekent men daar weinig of liever in 't geheel niet mee en vandaar dat de wet Tan '53, hoezeer ook te verkiezen boven die van '55, toch haar schaduwzijde houdt. Toch zijn alle bij den Regeering bekende kerken door deze wet aan den Staat aangespannen. Vraagt ge nu aan de Regeering: van wanneer dateert de Christ. Geref. Kerk? dan kan zij geen ander antwoord geven dan dat van Januari 1893.” Zoo vraagt ge vervolgens „van wanneer dateeren de Gereformeerde kerken?” dan kan de regeering niet anders antwoorden dan: „van Juni 1892” toen aan de Regeering kennis werd gegeven van de vereeniging der der beide kerkgroepen onder den naam van „Gereformeerde kerk,”
In de sfeer van den staat is er geen continuiteit in confessioneelen zin, In dezen zin van continuiteit te spreken beeft de minister van Justitie eens een „fictie” genoemd, „al zendt men eene verklaring”, zoo zeide Z. Ex., „dat men hetzelfde lichaam wil zijn, dat reeds in de 16de eeuw als Gereformeerde Kerk bestond, dan kan de regeering dit toch nimmer aanvaarden, wijl het in strijd zou zijn met de wet op do Kerkgenootschappen van 1853.
Art. I toch eischt, dat bepalingen betreffende de inrichting en het bestuur, voorzooveel zij niet reeds aan de Regeering bekend waren, binnen een maand na de afkondiging der wet moesten worden medegedeeld.
Wijl hieraan, zoo betoogde de Minister, niet is voldaan noch door de Chr. Geref. noch de Gereformeerde kerkgenootschappen kan in rechten van continuiteit nimmer sprake zijn.
Toen de doleerden in '86 de kostbare processen om 't bezit der kerkelijke goederen hebben gevoerd tegen het Hervormd genootschap en hun aanspraken rechtvaardigden, dat niet 't genootschap, maar zij de wettige voortzetting der aloude Gereformeerde kerken waren, derhalve den doleerenden de goederen moesten worden toegewezen, heeft de rechtbank de wetsinterpretatie van den Minister gevolgd en deze bewering een fictie genoemd. Laat men dus van de zijde der Gereformeerde kerken niet zoo sterk roemen, dat niet zij, maar wij Christ. Gereformeerden onze continuiteit verloren hebben, omdat wij na '92 niet aanstond, bij de Regeering bekend waren. Zulk een geeft blijkt van een zeer oppervlakkige kennis in deze dingen. Continuiteit in historisch Gereformeerden zin kent de Regeering niet. De wet van '53 heeft hier de slagboom gesteld.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1916

De Wekker | 6 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XLVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1916

De Wekker | 6 Pagina's