Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XLVIII)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XLVIII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14 : 23b.

Ons vorig artikel handelde over 't opschrift der wet van 1853, nu nog een enkel woord over den inhoud dezer wet. Meermalen toch is betoogd, dat door deze wet een veel te groote macht aan de Synodale Commissie is toegekend, en het is overbekend, hoe de doleerenden juist tegen die Synodale Commissie te keer gingen. Zij was, zoo hoorde men van deze zijde verluiden, een hierarchisch bestuur, dat, als het er op aankwam, met de kerk naar willekeur kon handelen. Zij was het permanent stel mannen, die al de zaken der Christelijke Gereformeerde Kerk naar eigen goedvinden konden regelen.
Zij was het, die, naar de wet van '53 beoordeeld, als het vertegenwoordigend en beslissend hoofd der kerk moet worden erkend en draagt mitsdien een sterk repraesentatief karakter. Dit hoofdbestuur was dus 't collegialisme in kroonlijst.
Nu duiden wij dit smalend betogen der doleerenden om meer dan één reden niet aanstonds ten kwade. Hier is een psychologisch gegeven, dat veel ter verduidelijking en ter vergoelijking zegt.
Vergeet niet, dat de doleerenden pas uit het Hervormd genootschap kwamen, waar zij al de droeve en bittere gevolgen der hierarchie hadden moeten ondervinden en met de Synodale Commissie uit dat genootschap op de meest pijnlijke wijze hadden kennis gemaakt.
Toen nu het begeerig oog naar de Christ. Geref. Kerk zich richtte en zij met het doleerend woordenboek in handen begonnen te spreken over „vereenigen”, is het psychologisch te verklaren, dat vreeze en beving hen aangreep, als zij hoorden, dat ook de Christ. Geref. Kerk een Synodale Commissie bezat. Geen wonder, dat zij spoedig een vergelijking trokken tusschen deze en die uit het Hervormd genootschap.
Daarbij kwam, dat de doleerenden in deze vrees niet geheel alleen stonden, maar zelfs in de kerk der afscheiding eenigen steun vonden. Wie de geschiedenis onzer kerk met warme belangstelling heeft nagespeurd, zal ook weten, dat ook in den boezem der Christ Geref. Kerk zelf de vraag is ter sprake gekomen, of het bestaan der Synodale Commissie geen gevaar voor de kerk opleverde? Slaan wij de synodale statuten van den jare 1866 op, dan vinden wij (art. 117) dat de classis Sneek de volgende instructie bij de Synode had ingezonden: „de Synode verklare of het bestaan van eene permanente Synodale Commissie met de kerkorde van 1619 overeenstemt.” In de notulen van 1872 werd naar aanleiding van 't verslag der Synodale Commissie de vraag ter sprake gebracht „of naar den aard onzer tegenwoordige bekendheid als kerk, de kerkelijke goederen het bijzonder eigendom zijn van elke gemeente en van haar alleen, en zulks in elk geval blijven — dan of b.v. ingeval van afscheuring door een gemeente, de kerk als lichaam over die goederen heeft te beschikken.”
Al heeft nu de Chr. Geref. Kerk in de uitspraken harer synoden alle bezwaren in deze voldoende opgelost en weggenomen, dat doet 't feit niet te niet, dat reeds lang vóór de doleantie-beweging in de kerk der scheiding zelf de vrees bestond over het zeggenschap der Synodale Commissie. Daarom verwondert het ons te minder, toen de doleerenden in 86-92 de kwestie weer naar voren brachten over het bestaan en de bevoegdheid der Synodale Commissie als het lichaam dat hij de hooge Regering allerlei kerkelijke zaken regelde. Hierbij voegde zich nog een andere bedenking, die zeker niet de geringste moest genoemd, n.l. 't bezwaar tegen de Synodale Commissie op grond van art. 5 der wet op de kerkgenootschappen van 1853.
Dat art. luidt „Synodale vergaderingen en hoofden die kerkgenootschappen vertegenwoordigen of besturen, behoeven onze goedkeuring op de plaats van vestiging.”
Op grond nu van dit wetsartikel werd van doleerende zijde beweerd, dat de Synodale Commissie door de Regeering zou kunnen aangemerkt worden als het vertegenwoordigend en besturend hoofd der kerk. En natuurlijk als dat waar is en dit de juiste interpretatie van dit wetsartikel is, dan zou de Synodale Commissie een bestendig gevaar voor onze kerk zijn.
Ja, als dat waar is?

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XLVIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1916

De Wekker | 4 Pagina's