Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Maar nu?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Maar nu?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig, het raakt tot u, en gij wordt beroerd.” Job 4 : 5.

Elifaz de Themaniet is de eerste van de vrienden, die Job gaat antwoorden.
Met groote bescheidenheid kleedt hij zijne rede in, en hij gevoelt het zelf, het zullen harde woorden zijn, welke hij tot zijn lijdenden vriend gaat spreken, maar toch, hij gevoelt zich daartoe gedrongen en kan zich van woorden niet onthouden. Bij de uitnemende waarheden, welke de man voorbrengt, rust echter zijne beschuldiging tegen Job op een valschen grond. Hij, zoowel als de andere vrienden, hielden het er voor, en daar dwaalden zij in, als er geen verborgen zonde schuilde hij Job, dan zou God, die rechtvaardig is, hem niet zoo zwaar hebben bezocht.
Zonder echter hierop in te gaan, bepalen we ons alleen bij hetgeen Elifaz zegt in deze woorden: „Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig, het raakt u aan, en gij zijt beroerd.” Maar nu — Job is den blinden tot oogen, den armen tot een verkwikking geweest. Hij heeft velen onderwezen. Zijne woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieën heeft hij vastgesteld. Dit alles is echter geschied in de dagen toen Job rijk van God gezegend was en de verschooning des Almachtigen over hem was. Maar nu — nu kwam de beproeving tot hem. Nu kleefde de smart hém aan. Nu drukte de hand des Heeren zwaar op hem. Kon de man, die anderen zoo menigmaal verkwikt en vertroost had, nu zichzelven niet troosten? Heeft ooit een mensch gevoeld, in al de kracht van het woord, het groote onderscheid vóór het leed van anderen te staan of zelf zwaar beproefd te worden, dan beeft Job dit gevoeld. Ja, wel mag Elifaz zeggen: nu komt het aan u, het raakt tot u, het gaat u niet voorbij, maar het leed grijpt u aan, gelijk in den strijd den eenen mensch den anderen aangrijpt.
Lang kunt ge somwijlen verschoond worden, veel kunt ge in anderen zien, ook van het lijden dezes tegenwoordigen tijds, en dat het is alsof het u alzoo als een stroom voorbij trekt. Maar op eens neemt de geschiedenis een keer. Hoe en waarin dit dan bestaat, is hetzelfde, als het maar is als bij Job, dat ook aan u bevestigd wordt: maar nu komt het aan u. Wal kan dan uwe gemoedsstemming veranderen, de toekomst verdonkeren en uwe lofzang in een klaagzang veranderen. Als het Gode behaagt met u af te steken naar de diepte, en ge of in uw lichaam met zwakheid en smart wordt bezocht, of dat ge in uwe zaken zwaar beproefd wordt, of dat ge zwaar verlies hebt te betreuren, dat ge valschelijk beschuldigd, belasterd of belogen wordt. Onder de toelating des Heeren kan veel gebeuren. Wat het dan ook zij, zoudt ge dan niet verdrietig, niet beroerd worden, als alles zoo in u en rondom u verandert, en het is, alsof God u tot een vijand geworden is! O de mensch, ook hij die God vreest, kan zoo groot en zoo sterk, zoo rijk en zoo gelukkig zijn, in eigen en in anderer schatting, zoolang het kwaad u niet treft en ge van zware beproeving blijft verschoond. We kunnen ook o zooveel van het lijden van anderen zien, en o zoo menigmaal in ons leven getuigen zijn van de ellende van anderen, zonder nog ooit de zwaarte gevoeld en de diepte gepeild te hebben van de wonden, die anderen zoo bitter doen lijden.
Ieder kan op zijne wijze dan daaromtrent ook nog wel eens iets zeggen, waarbij hij dan den éénen aantrekt en den anderen afstoot. Maar hoe dit zij, als het leed en de beproeving ons persoonlijk treft, en het nu niet anderen, maar ons zelven geldt, dan verstaan we dit zeggen van Elifaz: Maar nu komt het aan u. Dan hebt ge wellicht nog nooit zoo uw eigen zwakheid en diepe afhankelijkheid in alles gevoeld en erkend. En wat het ergste van al is: wellicht ook nog nimmer zoo uwe vijandschap tegen God leeren kennen. Want om het dan met God eens te zijn en om te buigen in stille en kinderlijke onderwerping aan Zijn heiligen wil en te eerbiedigen Zijn wondervollen raad, dat is bijzondere genade. Job heeft de oogenblikken gekend, dat hij in en onder dit alles zeggen kon: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd. Maar dit zwaar beproefde kind des Heeren staat ons ook geteekend in zijn zwakheid, als we van hem lezen, dat hij zijn geboortedag vervloekte. Het moet maar eens aan ons komen, het moet ons persoonlijk maar raken, dan worden we gewaar, wat het zegt, dat we zoo zwak van moed zijn en zoo klein van krachten, en dat we stof van jongsaf zijn geweest. Er zijn menschen geweest, en er zijn nog wel, waar velen zoo hoog tegen aanzien, dat men het haast voor onmogelijk acht, dat zij zoo kunnen inzinken, zoo klein kunnen worden, zoo kunnen zuchten en weenen. Maar 't moet er maar eens op aankomen. Ach wat is dan meestal de werkelijkheid geheel anders dan de voorstelling, welke men van vele dingen zich maakt. 't Is ook gemakkelijk om te zeggen, als men anderen in beproeving ontmoet, hoe het een Christen betaamt zich dan met onderwerping aan Gods wil te gedragen. Er zijn menschen, die hierin zoo bekwaam zijn, dat ze daar een uitgebreide rede bij kunnen houden, zonder te beseffen, dat men dan in de meeste gevallen met zijn schoon schijnende rede zijn lijdenden broeder of zuster het lijden niet verlicht maar veeleer verzwaart. Vraagt iemand dan: is het dan geen waarheid wat daar gezegd wordt, dan dient men te bedenken, dat het niet hetzelfde is, hoe de waarheid gezegd wordt. We hebben niet eens, maar meermalen in ons leven Christenen ontmoet, die, toen ze zelf in den smeltkroes der beproeving waren gekomen, zichzelf hierin veroordeelden.
Als we denken al veel geleerd te hebben, dan weten we soms nog maar zoo weinig. Als we denken, dat we sterker zijn dan anderen, dan is de vraag: zijn we al eens op de proef gesteld? Er zijn menschen, die er zich maar volstrekt geen voorstelling van kunnen maken, dat iemand, die in waarheid God vreest, bij oogenblikken nog zoo kleinmoedig kan zijn.
Men spreekt dan over de beloften Gods aan Zijn volk gedaan. Men denkt dan aan Gods onverbrekelijke trouw. Men wijst op de algenoegzaamheid van Christus heil- en zoen verdiensten, alsof men van dit alles volkomen bewust, zich dan altijd boven alle leed kan ver-beffen. Maar al zijn dit altemaal, op zich zelf genomen, kostelijke waarheden, men is en blijft daarbij zelf een diep en in alles afhankelijk schepsel. David, de man naar Gods harte, meende voor een oogenblik ook, dat zijn berg vast stond, maar toen de Heere Zijn aangezicht verbergde, werd hij verschrikt. Al de beloften Gods zijn in Christus Jezus ja en amen, vast en zeker, maar voor de toeëigening van die belofte is genade noodig. God de Heere houdt vaak diepe wegen met zijne kinderen en gunstgenooten. En in die wegen komt het op geloofsoefening aan. Geloof te bezitten en geloof te beoefenen is nog zoo grootelijks onderscheiden. Geloof bespreken is gemakkelijker dan geloof te beoefenen. Het leven is en blijft een leerschool.
„'k Had nooit kunnen denken,” hoorden we eens iemand zeggen, „dat ik in zulk een diepe put zou kunnen komen, als waarin ik mij nu bevind.” Dat was iemand met veel kennis en ervaring. Een mensch met bijzondere genade. Het kwam nu aan hem, het raakte aan hem, toen hij namelijk in een uiterste beproeving kwam. En och, wat is dan de mensch! Verbaasd en verwonderd zouden velen, die weinig geöefend zijn, opzien, als zij eens zagen en hoorden, wat in stille en eenzame uren wordt afgeworsteld, wat echter nooit door eenig menschelijk oog wordt bespied, maar wat alleen gezien wordt door Hem, voor Wien geen schepsel verborgen is. Gelukkig dan, wie maar niets van menschen verwacht.
Jobs vrienden waren vromen, maar wat hebben ze met hun spreken het lijden van hun vriend verzwaard. Mocht ge uw klacht uitstorten voor Gods aangezicht, Hem als uw Rechter om genade bidden, tot Hem met al uw leed en benauwdheid vluchten, dan zal de Heere op Zijn tijd u optrekken uit den kuil. Hij zal de duisternis voor u tot licht maken. En als ge dan van achteren leert verstaan het heilig doel en oogmerk des Heeren, dan zegt ge David, den man Gods na: 't Is mij goed verdrukt te zijn geweest. God zegende Job's laatste nog meer dan zijn eerste. Na veel drukkend leed en droefenis geeft de Heere Zijnen gunstgenooten weer stof tot juichen.
Jammer, dat we in voorspoed zooveel vergeten, dat we aan alle ellende vanwege de zonde onderworpen zijn en dat al hetgeen vandaag een ander treft, morgen ook ons lot kan zijn. Want wie blijft van ellende en beproeving altijd vrij? Ook de goddeloozen, die God niet kennen en van Zijn Woord en dienst niet willen weten, krijgen hun beurt, En waar moeten dezen dan hun troost in zoeken? Dan eerst blijkt, hoe arm en ellendig de mensch is, die God niet kent, en die niet weet, wat het zegt, om als een arm zondaar in Christus de toevlucht te nemen tot den troon der genade. Als een eenig voorbeeld staat ons in de Heilige Schrift de geschiedenis beschreven van het lijden van Job. Een man van wien de Heere zelf getuigt, dat hij vroom en oprecht was en wijkende van het kwaad. Uit zijn voorbeeld kunnen we zien, hoe hoog de beproeving van Gods kind kan uitgaan.
Met toestanden en omstandigheden door anderen doorleefd vraagt men van achteren wel eens: hoe is die man of die vrouw er door gekomen. Maar tegenover de harde woorden van zijn vrome, maar dwalende vrienden, kon Job uit al de benauwdheid zijner ziele en onder al de smarten zijns lichaams betuigen: „Ik weet, mijn Verlosser leeft.”
Satan werd toegelaten van Job aan te tasten al wat hij had, alleenlijk zijn leven, daar moest hij afblijven. En de genade aan Job verheerlijkt, was onvernietigbaar. Vandaar dat zijn scheepje wel geschud en geslingerd kon worden, naar het scheen, tot zinkens toe, maar een onzichtbare hand had het roer in handen, waardoor het voor ondergang werd bewaard. Zeker, het leed en de moeite des levens, onoverzienbare verliezen en onbeschrijfelijke smarten, deden den man, op den mesthoop gezeten, ineenkrimpen van weemoed en lijden, maar toch ondersteunde hem de Heere. Scheen hij in al zijn lijden van God verlaten, de Heere vergeet Zijne kinderen niet, die Hij lief heeft met een eeuwige liefde. Al Gods golven en baren gaan over zijn hoofd, maar de uitkomst zal leeren, dat God getrouw is en dat zelfs onze ontrouw Zijne trouw niet kan te niet maken. Denke ieder oprecht geloovige hieraan. Als het kwaad dan aan u komt en u raakt, houd u dan verzekerd, wat ook gebeure, Hij die het goede werk in u heeft begonnen, zal het ook voleindigen. Hij zal u leiden, niet naar uw wil, maar naar Zijnen raad, om u daarna op te nemen in heerlijkheid. Wat voor al het goud dezer aarde en voor al de wetenschap dezer wereld niet te bekomen is, dat geeft God de Heere uit genade der ziele, die Hem zoekt. Eenmaal Gods weg en dienst gekozen, zal u dit in de eeuwigheid niet berouwen. Al moest ge dan ook het zwaarste kruis torschen, den moeielijksten weg gaan en aan het bitterste leed onderworpen zijn, ziende op den Man van smarten en volgende Hem, die al den Zijnen op den kruisweg is voorgegaan, zal eenmaal het woord der belofte aan u worden vervuld: „Waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn.” Dat is het blij vooruitzicht dat Gods kinderen streelt. Zij zullen, ontwaakt aan gindsche zijde van het graf, Gods lof aanschouwen en verzadigd worden met Zijn Goddelijk beeld. Na strijd volgt overwinning. Na het kruis de kroon!
Dit deed den bekende dichter zingen:

„Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou
Mijn God! waar was mijn hoop mijn moed gebleven
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Maar nu?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1916

De Wekker | 4 Pagina's