Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wijsheid dezer wereld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wijsheid dezer wereld

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt?” 1 Cor. 1 : 20b.

Niet alleen voor de gemeente Gods, die te Corinthe is, maar ook met inbegrip van allen, die den naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen, in alle plaatsen, beide harer en onzes Heeren, is Paulus als apostel des Heeren vervuld met lof en dank vanwege de genade Gods, hun gegeven in Christus Jezus. Bij de vraag waarom, antwoordt Paulus met te zeggen: dat gij rijk zijt geworden in Hem, in alle reden en alle kennis.
Wat te Corinthe door Paulus gepredikt en door de geloovigen aangenomen was, dat was wat anders dan de wijsheid dezer wereld. Niet met wijsheid van woorden, maar in alle eenvoudigheid had Paulus gepredikt Jezus Christus en dien gekruist, den Jood wel een ergernis en den Griek een dwaasheid, maar hun die gelooven eene kracht Gods tot zaligheid. In de verwerping van de leer des kruises is en wordt vervuld, wat God de Heere reeds van oudsher door den mond Zijner heilige profeten heeft gesproken: „Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan en het verstand der verstandigen zal Ik te niet maken”.
Daarbij daagt de apostel uit de wijzen, de schriftgeleerden en de onderzoekers dezer eeuw, alsof de apostel zeggen wil: wat is van al die zoogenaamde wijsheid der wereld geworden? En heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? Is uit de resultaten dezer wijsheid niet duidelijk openbaar geworden, dat zij in plaats van wijsheid louter dwaasheid is! Begin maar met de oudheid. Wat was de wijsheid der Egyptenaren, wat die der Babyloniërs en Assyriërs? Wat die der Romeinen en Grieken? Kon de hooggeroemde wijsheid der farizeën, der schriftgeleerden en van al die leidslieden des volks tijdens Christus’ omwandeling op aarde met recht den naam van wijsheid dragen?
Trek dit door tot op onze tegenwoordige eeuw en vraag dan, wat de gevolgen en resultaten zijn van al die wijsheid, waarin geen plaats is voor Christus. Dan zeker is het niet te veel gezegd en niet te sterk gesproken, als Paulus daarvan getuigt, zij het ook in vragenden vorm, dat God de wijsheid dezer wereld dwaas heeft gemaakt. Dit getuigenis, hoe vernederend en vernietigend ook, is desniettemin onwederlegbaar.
Op de vraag toch, wat de wijsheid dezer wereld met al haar filosofisch denken, met al haar wiskunstige berekeningen, met al haar vinding en vernuft heeft geantwoord en nog heden ten dage antwoord op de vraag, hoe een zondaar het eeuwige verderf kan ontvlieden en uit genade van de eeuwige zaligheid kan verzekerd worden, is men nog altijd het antwoord schuldig gebleven. En geen wonder, want er is geen andere weg en er is geen ander middel, dan in hetgeen God de Heere in Zijn ondoorgrondelijke liefde en naar Zijn vrijmachtig welbehagen zelf heeft geopenbaard in de zending en gave van Zijnen Eeniggeboren Zoon, onzen Heere.
Van Hem getuigt Paulus aan het slot van dit hoofdstuk, dat Hij ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en het eeuwige leven. Dat te kennen en te gelooven is de wijsheid, die van boven is. De wijsheid, welke de vrucht is van de verlichting door den Heiligen Geest. De wijsheid dezer wereld is er op uit om alles te doorzoeken wat te doorzoeken is. Men tracht op te varen tot de hoogte der hemelen, men daalt af in de donkere diepten der aarde, men peilt de diepste bodems van de zee. Men arbeidt aan de oplossing van vraagstukken op wetenschappelijk gebied op een wijze, die de machtigste geesten duizelen doet. Maar omtrent de allereerste en de allergrootste behoefte van den mensch, die voor de eeuwigheid geschapen is, gevoelt men niets.
De leer, dat de mensch afstamt van de apen, de macht van het materialisme heeft zooveel aanhang en invloed gekregen, dat òf met de eeuwigheid in 't geheel niet wordt gerekend, óf als er nog eenigszins geloofd wordt aan een leven na dit leven, dan heeft men daar, zonder één wettigen grond, de beste verwachting van, als men maar zedelijk en burgerlijk braaf heeft geleefd. Dan ziet men de groote wijzen dezer wereld in een lijkkist met bloemen en kransen bedekt ten grave brengen. Men roemt en prijst de verdienste van de overledenen en verheerlijkt den mensch zoo hoog men kan. Sla dan daarbij Gods Woord open en hoor wat God de Heere getuigt van die allen, die het bloed des Nieuwen Testaments onrein hebben geacht, en ge ontroert van de ontzaglijke uitspraak des Heeren, die zegt: er blijft voor dezulken geen slachtoffer meer over voor de zonde.
Het evangelie der genade, door Paulus ook wel het woord des kruises genoemd, trekt den trotschen en hoogmoedigen mensch niet aan. De ongeloovige Joden durfden aan Christus wel vragen: zijn wij dan ook blind? Alsof zij zeggen wilden: als wij, wijze en ontwikkelde menschen, kinderen des Verbonds het niet weten wat goed en nuttig is voor den mensch, wie moet het dan weten? Waar zag de wijsheid der wereld Paulus en de andere apostelen voor aan? Waar ziet men thans na zooveel eeuwen nog voor aan de menschen, die gelijk een Paulus in het kruis van Christus de hoogste wetenschap zien? Is het niet, gelijk het steeds geweest is: dat is de secte, die overal tegengesproken wordt!
Het is van nature ieder mensch eigen om te denken en te doen, gelijk de verloren zoon in de gelijkenis des Heeren: mijn eigen weg te kiezen en te gaan, mijn eigen wil te volgen, zal voor mij het gelukkigste zijn. Maar kom eens tot uzelven, als het Gode behaagt, den mensch zijn zondaarstoestand te doen kennen, ach, wat is de wereld dan arm in troost. Wat stelt alle wijsheid dezer wereld dan teleur. Dan hebt ge wat anders noodig voor uw arm hart. Dan komt er honger en dorst in uwe ziel, niet naar brood, noch naar water, maar naar de spijs, waarbij ge leven kunt tot in eeuwigheid.
Wat pogingen heeft men al aangewend om dit tegen te spreken, om het ongedaan te maken, om het voor te stellen als iets melancholisch, als gevolg van gemis van ontwikkeling. Men heeft dit uitgemaakt voor „ziekelijkheid”, voor bedorven mystiek, voor kleingeestigheid en wat niet al.
Maar als God werkt, kan niemand dit keeren. De stadhouder Festus meende, dat de groote geleerdheid Paulus tot razernij bracht, maar de apostel antwoordde, dat hij woorden sprak van gezond verstand.
Al de schatten der wijsheid zijn verborgen in Christus. In Hem woont de volheid der Godheid lichamelijk en er is onder den hemel geen andere Naam gegeven, door welken wij moeten zalig worden. Dat wordt ons in den Naam des Heeren bekend gemaakt. Het wordt alom gepredikt. De waarheid van Gods getuigenis is ver boven allen twijfel verheven. Maar daar vraagt de wijsheid dezer wereld niet naar. Men acht en stelt de rede van den mensch boven de Heilige Schrift. Men eert, gelijk Paulus het elders uitdrukt, het schepsel boven den Schepper, die te prijzen is tot in alle eeuwigheid.
Wat dwaasheid is bij God, dat wordt ook dwaasheid voor mij en voor u, zoodra we slechts den aard en het doel van de wijsheid dezer wereld leeren kennen en bewust worden van de werkelijkheid van hetgeen we met geheel ons geslacht in Adam ons verbondshoofd zijn geworden.
Niemand meene, dat we als natuurlijk gevolg daarvan dan de wetenschap gaan minachten of verachten, verre van daar. Dan gaan we juist de wetenschap en alle gaven door God aan de kinderen der menschen gegeven hoog achten en waardeeren, maar met dit onderscheid, dat hetgeen voor Paulus de hoogste wetenschap was, ook voor ons het hoogste en het voornaamste is. Het zij verre van mij, zoo schrijft Paulus aan de Galaten, dat ik roeme zou anders dan in het kruis van den Heere Jezus Christus, door hetwelk de wereld mij gekruist is en ik der wereld. Was die Paulus nu een ongeleerde en onnoozele man geweest, dan kon men zeggen: de man wist niet beter. Maar de man, die zoo sprak, was een geleerde bij uitnemendheid. Hij kende ook de geschriften van de heidensche philosophen. Maar Paulus kende daarenboven Christus. God had Zijnen Zoon in hem geopenbaard. Met Christus gekruist, was zijn leven in en door Christus. Alle dingen achtte hij schade en drek te zijn bij de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus.
Op alle mogelijke wijze is dat geloof van Paulus beproefd geworden, maar geen nood. Noch vleierij van menschen, noch vrees voor menschen kon hem bewegen af te zien en vaarwel te zeggen, wat hij daar aan anderen had gepredikt. Met de wijsheid dezer wereld is Paulus in aanraking geweest tot zelfs in Athene, de bakermat der wijzen. Willens blind moet men zijn om niet te zien, hoe des Heeren Woord door alle eeuwen is bevestigd tot op den huidigen dag. De oorlogen en verwoestingen van den tegenwoordigen tijd, al die tranen en jammerklachten, die eiken dag gezien en gehoord worden, wat zijn ze anders dan de vrucht van de wijsheid dezer wereld. De volken vernietigen niet slechts elkander, maar ook zichzelven. Wat zal men straks moeten antwoorden, als het eens vrede wordt en er een einde aan dat moorden is gekomen. Wat zal men antwoorden op de vraag: wat vrucht dit alles nu geelt.
Ach wat zal dan gevoeld worden, al wilde men het niet erkennen, dat de wijsheid der wereld dwaasheid is bij God! Wat zullen tot in geslachten de menschen gevloekt worden, die dezen wereldbrand, onder de toelating Gods, hebben aangestoken. Wat zal dat bloed van milioenen, die verslagen zijn, getuigenis blijven van den gruwel dezer eeuw.
Dat is het heilig en vreeselijk oordeel Gods, dat over de volken komt, die God verlaten, Zijn Woord verworpen hebben, om, aan zichzelven overgegeven, hun eigen verderf uit te werken.
Dat is de vrucht van een ijdele wijsbegeerte, waarin men aan de universiteiten heeft onderwezen. Het zaad des ongeloofs is overal met kwistige hand gestrooid. Het volk is los geworden van God en Zijn Woord. Zij hebben Mij verlaten, wat wetenschap zullen zij hebben, zegt de Heere. Wie dit inziet en verstaat door Gods genade, ziet in de geschiedenis een wereldgericht.
Het oude, maar altijd nieuwe evangelie, dat van de verlossende liefde Gods in Christus getuigt, blijft van kracht en is voor den mensch van een onschatbare waarde. Daarin vindt het zondaarshart bevrediging voor al zijn behoeften. Dat doet Gods kinderen met lijdzaamheid loopen de loopbaan hun voorgesteld, in zalige verwachting van de vervulling van alle Gods beloften.
Wij moeten allen geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, en dan zal blijken voor aller oog de waarheid van hetgeen we lezen in het Spreukenboek, waar Christus als de, opperste Wijsheid getuigt: Allen die Mij haten, hebben den dood lief.
Alleen in Christus is het leven, buiten Hem is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1916

De Wekker | 4 Pagina's

De wijsheid dezer wereld

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1916

De Wekker | 4 Pagina's