Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (LV)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (LV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14 : 23b.

Ook met de advocatenzet „de kerkelijke kas” zijn de doleerenden geen streep gevorderd. Evenmin als de gescheidenen zijn de doleerenden door den staat erkend als de continuatie der aloude Gereformeerde kerk in ons vaderland. Al hebben de doleerenden een juridisch hulpmiddel uitgevonden, nl. „de kerkelijke kas”, al hebben zij trachten te voorkomen om als nieuw instituut naast 't bestaande van 1816 te worden aangemerkt, al hielden zij staande dat zij zich wel hadden afgescheiden van 't Synodaal genootschap maar daarom nog niet van de plaatselijke Kerk, de staat liet zich door zulk een dualisme en spitsvondige onderscheiding niet verblinden en rekende de doleerende kerken als een nieuw „zedelijk lichaam”.
Doch die advocaterij der doleerenden bleek op 't laatst een groote misrekening te zijn, en de kostbare procedure die om 't eigendomsrecht op de kerkelijke goederen gevoerd is, is ten slotte toch ten nadeele der doleerende kerken uitgevallen. Dit was te voorzien.
Vooreerst hierom, wijl voor de kerk van Christus naar haar aard en karakter in ons staatsrecht geen plaats is. Men moge dit ten diepste betreuren, maar het feit is niet op te heffen, dat ons staatsrecht alleen „kerkgenootschappen”, „zedelijke lichamen” kent.
Een beroep op Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis, die 't karakter van Christus Kerk bepalen en haar als een schepping van den Heiligen Geest kenmerken, heeft in ons staatsrecht geen beteekenis. Wie daarop zijn pretentie bouwt, vindt bij een neutrale overheid geen gehoor. Niet do belijdenis, noch het Woord Gods, maar alleen en uitsluitend de reglementen van 't Hervormd genootschap waren de rechtsbasis voor de overheid. En dan behoeft het voor niemand twijfelachtig te zijn, dat de rechterlijke uitspraak moest vallen in 't nadeel van de doleerenden. Vervolgens, dat het dualisme in de doleantie om te breken met de goddelooze organisatie, maar te blijven in de Hervormde Kerk door den rechter als een utopie of een hersenschim moest worden aangemerkt. Een rechterlijke uitspraak kan niet gebaseerd zijn op abstracte theorieën, maar heeft alleen met de feiten en den werkelijken toestand te maken. Toen de doleerenden braken met de organisatie stonden zij buiten de Herv. Kerk; dat was de nuchtere en onbevooroordeelde werkelijkheid. Hoe zou dan ooit een overheid hun de goederen hebben kunnen toewijzen?
Waarom de leiders der doleantie, waaronder zulke knappe koppen waren, toch zooveel duizende guldens aan proceskosten vermorst hebben, waarvoor die doleerende kerken moesten bloeden, blijft een open vraag. In de sfeer van den staat konden de doleerende kerken niet anders zijn dan afgescheiden kerken met een eigen organisatie, die zich als zoodanig ook bij den staat konden bekend maken, maar van continuatie der aloude Geref. Kerk was in rechten geen sprake.
Met welke geforceerde theorieën in dit geding de doleantie optreedt, moge blijken uit een betoog van Dr. Kuyper, dat hij schreef in 1890, lang dus nadat de rechterlijke uitspraak was gevallen. Z.H.G, schrijft: „Morgen dan zal elke doleerende kerk door de overheid erkend worden, zoo ze zich slechts als nieuw instituut aandient; maar dat juist mogen onze kerken niet. Daarom blijven wij dan ook kerken in Doleantie. Een doleantie, die dan eerst weg zou vallen zoo óf de Overheid ons als continuatie van het oude instituut wilde eeren, óf wel onze kerken haar beginsel prijsgaven en den band met bet verleden doorsneden.”
Wanneer wij deze zinsnede van Dr, Kuyper even onderstreepen dan is de feitelijke toestand op heden aldus: dat er zijn doleerende kerken, die zich wel den naam van „Gereformeerde kerken” hebben gegeven maar in wezen toch nog kerken in doleantie zijn, en de kerk der Scheiding, die nog altijd met den Bijbelsch-historischen naam als „Christelijke Gereformeerde Kerk” wordt aangeduid. Als dit de kerkelijke situatie van het heden is — en 't woord van Dr. Kuyper stelt haar aldus — dan kan voor geen kenner der historie meer onduidelijk zijn wie het beginsel der Scheiding aan de doleantie heeft opgeofferd en wie het onverzwakt heeft gehandhaafd.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1916

De Wekker | 6 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (LV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1916

De Wekker | 6 Pagina's