Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (LVI)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (LVI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14 : 23b.

Wij hebben al heel wat artikelen over de rechtsverhouding der doleerende kerken in de sfeer van den staat geschreven en stellig zouden we heden reeds een nieuw gezichtspunt openen, als wij niet een stuk onder 't oog hadden gekregen, dat onze zienswijze zoo volkomen rechtvaardigde. 't Is van de hand van Prof. Lindeboom, die met zulk een helderen blik en onverflauwden ijver tegen de doleantiefuik heeft gewaarschuwd. Z.H.G, stelt zoo scherp mogelijk tegenover 't geloofsstandpunt van de kerk der afscheiding, 't Staatsrecht-standpunt van de doleerende kerken met hun pretentie om in de sfeer van den Staat te zijn het aloude instituut, en zegt: in hope op betere tijden blijven zij „doleeren” bij de Overheid om de erkenning van haar recht als de oude Geref. kerken met al de titels, bezittingen en publieke rechten. Door dat Staatsrechterlijke uitgangspunt moest de eisch van Gods Woord, van de Belijdenis en Kerkorde tot afscheiding van de ongeloovigen en goddeloozen wel ter zijde worden gezet, en al de Ned. Herv. gemeenten voortdurend als „de Geref. kerken” worden erkend, hoe „verbasterd” ze ook mochten zijn. In dat Staatsrechtelijke uitgangspunt wortelt dan ook het onoverkomelijke bezwaar tot aansluiten van Doleerende personen bij en ineensmelting van Doleerende kerken met de Chr. Geref. gemeenten, die bij den Staat erkend zijn als een ander lichaam dan de N. H. kerk. Dat Staatsrechterlijk uitgangspunt van de z. g. „reformatie” maakt het den Doleerenden ook onmogelijk toe te geven, dat de actie tot afwerping van het juk, op plaatsen waar een Christ. Geref. gemeente is, moest worden gestaakt. En dan besluit prof. Lindeboom zijn zoo helder betoog dat elk kind der Scheiding zoo warm toespreekt, met deze indrukwekkende woorden: „God zelf heeft at de eeuwen door scheiding gemaakt en Zijn volk uitgeleid. Ook onze „Afscheiding” moet uit het standpunt des geestes, des geloofs, niet uit dat van vleeschelijke rechtsbegrippen, uit hare houding en verhouding tot God en Zijn Woord, niet uit die tot do wereldlijke machten, naar de kenmerken der Belijdenis, niet naar aardrijkskundige plaats worden beoordeeld en gekenschetst.
Mij dunkt, het kan den aandachtigen lezer nu niet meer onduidelijk zijn, hoe zeer de beide beginselen afscheiding en doleantie van elkaar verschillen. En in confessioneele en in Staatsrechterlijke beginselen loopen deze beide stroomingen van '34 en '86 niet naar elkaar en in elkaar maar zoover mogelijk uit elkaar.
Èn naar de leerstellingen èn naar de Staatsrechterlijke zijde raken '34 en '86 afscheiding en doleantie elkaar niet, maar zijn twee polen die gedurig elkander afstooten. Ik weet het, dat er een groot gedeelte in de Gereformeerde kerken zich vleit met de gedachte, dat doleantie op 't doode spoor geloopen is, dat de doleantie haar doel niet bereikt heeft. Hierin ligt een waarheidselement, dat wij grif toestemmen. De doleantie is in haar actie tegen het Herv. genootschap een fiasco geweest, hier heeft zij het gelag moeten betalen, hier kwam zij op het doode spoor. Maar tegenover de kerk der afscheiding heeft de doleantie wel ter dege getriumfeerd, en dat wel in die mate, dat steeds voor elken onpartijdigen toeschouwer het duidelijk is, dat de mannen van '86 de leiding hebben in de zich noemende „Vereenigende Gereformeerde kerken”, die nog altijd door een partijkwestie wezenlijk verdeeld worden. Wij zijn 't woord van wijlen Ds. Bos nog niet vergeten, die in 1910, dat in N. B. 18 jaren na de combinatie, ook wel vereeniging genoemd, schreef: Men wil uitwendige eenheid en dringt op vereenigen aan met teksten uit den Bijbel en gemoedelijke redeneeringen, doch als het op daden aankomt die getuigen moeten van die eenheid en die deze eenheid kunnen bevorderen dan is er bij velen maar één doel: negeering van de mannen en het werk van '34 en verheerlijking van wat door de mannen van '86 is gedaan.
Jammer dat dit euvel zoo laat werd ingezien, maar zeker zal dit woord van wijlen Ds. Bos al meer bevestigd worden. Water en vuur vereenigen zich nu eenmaal niet; alleen wat God heeft saamgevoegd, dat is niet in naam, maar in der daad en in dor waarheid één.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (LVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1916

De Wekker | 4 Pagina's