Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het genot van de broederlijke gemeenschap der geloovigen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het genot van de broederlijke gemeenschap der geloovigen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen.” Psalm 133 : 1.

Het is een veelbeteekenende waarheid, in de apostolische belijdenis, met zoo weinig woorden omschreven, als we daar lezen: Ik geloof in de gemeenschap der heiligen. Dat is de belijdenis door alle christenen als de hunne aanvaard. Dit behoort tot wat men noemt: de oekomenische belijdenisschriften, dat wil zeggen, in onderscheiding van bijzondere, de algemeene belijdenisschriften der Christenheid. Die belijdenis is gegrond op het onfeilbaar woord onzes Gods.
Het volgt trouwens ook uit den aard der zaak. De kerk des Heeren wordt in de Heilige Schrift onder meer bij een menschelijk lichaam vergeleken. Dat is het beeld, waar de apostel Paulus in zijn brieven meermalen gebruik van maakt.
Dat lichaam heeft vele leden, die alle met elkander in bijzondere verbinding staan. En dat wel zoo, dat het ééne lid niet kan zeggen tot het andere: ik heb u niet van noode. Al die leden staan in bijzondere betrekking tot het hoofd. Zoo is Christus het hoofd des lichaams en de geloovigen zijn Zijne leden. Dat Hoofd heeft maar één lichaam. En dat lichaam heeft maar één Hoofd. Als één lijdt, dan lijden al de leden mede, uit kracht van de nauwe vereeniging die er is tusschen de leden onderling.
Die gemeenschap in oorsprong, werking en openbaring te willen tegenspreken zou de grootste ongerijmdheid zijn. Maar nu zijn er, wat ons eigenlijk lichaam betreft, krankheden van verschillenden aard. Krankheden, waardoor geheel ons lichaam, krankheden ook, waardoor slechts een enkel deel of lid van ons lichaam is aangetast. Dat is op geestelijk gebied evenzoo. Er kan een algemeen verval zijn. Een toestand als in de gemeente van Laodiceä, van welke de Heere getuigt: och dat ge heet, of dat ge koud waart.
Is het lichaam gezond en kan ieder lid van het lichaam aan zijn bestemming beantwoorden, door geen ziekelijke toestanden verhinderd, dan gevoelt een mensch zich gelukkig. Bijzonder gelukkig, als hij zich met anderen vergelijkt, die deze weldaad moeten missen.
Waar we lezen in bovenstaande woorden van het samenwonen van broeders, en van dit samenwonen wordt gezegd, dat het zoo goed en zoo liefelijk is, doet ons dit denken aan den zegen, welke aan de gemeenschap der heiligen verbonden is. Tegenover die gemeenschap denken we dan aan verwijdering, en aan al datgene wat als middelijke oorzaak daartoe dienen kan. Bij dat woord broeders, denken we, gelijk het in den rijmpsalm voorkomt, aan broeders van hetzelfde huis. Menschen, die dus met elkander in nauwe betrekking staan. Bij dat samenwonen denken we aan een gewenschte éénheid, aan eensgezindheid, waardoor men wederzijds belangstelling toont in elkanders welzijn, en alles tracht te voorkomen wat die eensgezindheid zou kunnen schaden en verbreken. Hoe goed en liefelijk als zulk samenwonen is, in burgerlijken en maatschappelijken zin, blijkt allerduidelijkst als we denken aan zoovele gezinnen, waar het aan die broederlijke eensgezindheid helaas zoo geheel ontbreekt. Gezinnen waar allerlei twist en verdeeldheid steeds aan de orde van den dag zijn. Daartoe behoeft het gezin niet eens groot te zijn. Het kan uit twee menschen bestaan, maar tusschen welke de oneenigheid zoo groot is, dat men dag aan dag, de één zich ergert tegenover den ander. Er is geen verdraagzaamheid. Er is geen liefde en daarom geen band, die samenbindt en vereenigt.
De geloovigen zijn ook menschen met zwakheden en gebreken. Ieder mensch heeft zijn humeur, zijn karakter. Vandaar, dat er ook zoo licht onder de geloovigen toestanden en verhoudingen kunnen voorkomen, die allertreurigst zijn.
Zoo is het altijd geweest in de wereld en zoo zal het ook wel blijven. Daarbij moet dan niet uit het oog worden verloren, dat onder de toelating des Heeren de duivel daar zijn hand in heeft, en elk vuurtje tracht aan te blazen tot een groote vlam. In plaats dat men dan veel geniet, wordt er veel geleden. In plaats dat men veel bezit, wordt er veel gemist. In plaats dat men anderen sticht, heeft juist het tegenovergestelde plaats. Onbeschrijfelijk veel ellende is er ook op dit levensterrein, wat de mensch alleen zichzelf te wijten heeft.
Goed en liefelijk is het samenwonen van broeders, en daar zijn de zusters mede in begrepen, als de liefde ons samenbindt. Dan deelen we in elkanders leed en lijden, dan deelen we in elkanders vreugd en genot. Dan genieten we in gemeenschap van elkander de zegeningen welke de Heere ons genadiglijk verleent. Dan is gedeelde smart halve smart. Dan is gedeelde vreugd dubbele vreugd. Dan is het liefde welke eikander in alles leert verdragen, zonder daarom nog elkanders zwakheden en gebreken goed te keuren. De liefde denkt geen kwaad. Zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. De liefde vergaat nimmermeer.
Wat klinkt het dan welluidend en schoon, als we samen opgaan naar Gods huis en zingen: Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot, o Heer der legerscharen God, zijn mij uw huis en tempelzangen.
Al hebben we dan geen tempel meer in den zin als waarin Israël weleer daarvan zong, dan kunnen we desniettemin ook vroolijk en welgemoed onzen God ter eere jubelen: Kom, ga met ons en doe als wij, Jeruzalem dat ik bemin, wij treden uwe poorten in; daar staan o Godsstad onze voeten.
Immers, dan zien we nu nog hooger op dan het aardsche Jeruzalem, en dan hebben we nog verhevener gedachten dan van den tempel, door menschen handen gemaakt. Als we dan opgaan naar de voorhoven des Heeren om te hooren de woorden Gods, om met psalmen onzen God te prijzen, om vereenigd. in ootmoedig en geloovig gebed, met al onze nooden ons gemeenschappelijk te wenden tot den troon der genade, neen, dan zeggen we niet: „Ik blijf met mijn boekje in mijn hoekje”, maar we gaan uit op de voetstappen der schapen om te zijn daar, waar de Heere Zijne kudde legert.
En op de vraag, wat doet ge daar, en waarom gaat ge daar heen, stemt de oprechte in met den man naar Gods hart die zegt: één dag in uwe voorhoven is mij beter dan duizend elders.
De vrucht van de gemeenschap der liefde en des geloofs, doet de gewijde dichter denken aan de kostelijke olie, uitgestort op het hoofd van den Hoogepriester, zoo mild en zoo overvloedig, dal die weiriekende zalf op den zoom zijner kleederen afdroop. Ja zegt de door Gods Geest verlichte man Gods, zij is gelijk de dauw van Hermon, die nederdaalt op de bergen van Zion. Waar liefde woont gebiedt de Heere den zegen en leven tot in eeuwigheid. Voor denzelfden God in het slof te bukken, denzelfden Christus te belijden als de éénige Naam onder den hemel gegeven, door welken wij moeten zalig worden, door éénen Geest te worden geleid, met dezelfde behoeften te naderen tot den troon der genade, dat zegt meer dan eenig sterveling naar eisch kan uitspreken of beschrijven. Maar dan hebben we alles, en hoe hoogst eenvoudig, in een paar woorden saamgevat, als we het Koning David mogen nazeggen: Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het dat broeders ook samenwonen. Wordt echter de ware éénheid gemist, ach, dan mag er voor korter of langer een schijn zijn van dat alles, maar dan wordt het wezen van de zaak gemist. Dan gaat het als met menschen, die zich wel aan de tafel schikken als het tijd is om te eten, en die wel iets tot zich nemen, maar ze missen de juiste smaak.
Dat broederlijk samenwonen moet zich dan ook niet beperken tot den Sabbath alleen, het heeft eiken dag zijn groote waarde en beteekenis. Natuurlijk kunnen we niet allen in één huis en onder één dak wonen. Maar de kracht en de vrucht van de gemeenschap der heiligen is ook aan geen steen of hout gebonden. Neen, als ge, levend in die gemeenschap, alleen in 't verborgen uwe knieën voor God buigt, en met eigen ziels- en lichaamsnooden u wendt tot den troon der genade, dan zult ge daarbij ook de behoeften uwer broeders en zusters gedenken. Dan bidt ge immers niet; vergeef o Vader, die in de hemelen zijt, „mijne” maar vergeef ons onze schulden. Dan zegt ge niet: Geef mij, maar geef ons heden ons dagelijksch brood. Zulk eene levens- en geloofspraktijk is van God verheerlijkenden aard. Zij is stichtelijk voor den naaste, en profijtelijk voor ons zelven. In de vrucht van die gemeenschap hebben kinderen Gods gedeeld, toen zij in tijden van vervolging in akelige gevangenissen en in donkere kerkerholen gewaar werden, dat anderen met hen leden, met en voor hen baden. Dan is het u een eer en een weldaad, als ge den hongerige een stuk brood kunt geven en als ge de smarten van anderen verzachten en hunne tranen droogen moogt. Dan smaakt ge reeds bier de beginselen van de eeuwige vreugde, welke het deel eens zijn zal van alle door Jezus verloste en gezaligde zielen, als zij hier namaals als ééne kudde met éénen Herder, in de zaligste gemeenschap Goddrieëenig zullen prijzen en verheerlijken op volmaakte wijze.
Dat broederlijk samenwonen en samenleven is door geen menschelijke wijsheid of kunst tot stand te brengen. Al de wijsbegeerte en al het vernuft van menschen is daartoe ongenoegzaam. Geen menschelijke wetten, bonden of organisaties vermogen dit. Het is alleen en uitsluitend de vrucht van de werking van den Heiligen Geest. Deze is het die levend maakt, samenbindt en vereenigt. Gelijk de dienaars der wereld en der zonde hun gezelschap en gemeenschap zoeken onder menschen van gelijke bewegingen, gedachten en begeerten als zij, zoo zoeken allen die uit God geboren zijn en in Christus gelooven, de gemeenschap met hen die van Christus zijn. Dan zeggen en ervaren we, gelijk een bekende dichter in een zijner zoetvloeiende verskens zegt:

„Al kwamen z'ook uit verre landen,
Hun harten smelten toch in één.”

Het laat zich nog beter gevoelen dan omschrijven, hoe goed en hoe liefelijk het samenwonen der broederen is. Een David en Jonathan waren zoo aan elkander verbonden, dat alleen de dood hen van elkander kon scheiden. De liefde en de gemeenschap der eerste Christenen in de Jeruzalemsche gemeente was na de uitstorting des Heiligen Geestes van zulk een innigen en teederen aard, dat de eén den ander uinemender achtte dan zichzelve. Jammer, dat de zonde zooveel goeds verderft. Wat is er soms maar weinig noodig, om die gemeenschap te schaden. Konden de engelen in den hemel weenen, dan zouden zij weenen over zoo menige droeve toestand als op deze aarde gevonden wordt.
Algemeene doodigheid, biddeloosheid, liefdeloosheid zijn onder meer oorzaken van dit alles. In deze dorre en donkere tijden wordt de droeve klacht wel eens geboord: Waar is dat leven van ware, oprechte broederlijke gemeenschap? Men belijdt, ja, met de lippen: „Ik geloof in de gemeenschap der heiligen, maar wat bate geeft zulk een geloof als de vrucht word gemist.
Gelukkig, het is nog niet geheel verdwenen van de aarde. Er is nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade, voor wie die belijdenis en dat getuigenis meer is dan klank en vorm. En zij die door genade daar in deelen mogen, zouden het allen wel willen toeroepen: Ziet, Iet er op, neem er eens nauwkeurig kennis van, want de getuigenis, dat zulk samenwonen goed en liefelijk is, kan de proef doorstaan. Dat is een leven, waar geen ander mede te vergelijken is. Dat is zoo aangenaam, zoo verkwikkend, zoo opbeurend, zoo moedgevend, dat het in één woord voor allen aanbevelenswaardig is.
Zulk een leven en geloofsgemeenschap met elkander is de vrucht van het gemeenschapsleven met God. Dat is een leven waar Satan voor schrikt, waar de Heere in en door verheerlijkt wordt, en wat ons met geheel ons hart, voor zoover we daar kennis van mogen hebben, zeggen doet:

„Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort,
Zij wandlen Heer in 't licht van 't Godd'lijk aaaschijn voort.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Het genot van de broederlijke gemeenschap der geloovigen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1916

De Wekker | 4 Pagina's