Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Koning over Zion gezalfd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Koning over Zion gezalfd

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Zion, den berg mijner heiligheid.” Psalm 2 : 6.

Deze profetisch Messiaansche psalm draagt niet gelijk vele andere psalmen, de naam van den dichter aan het hoofd. Toch weten we uit Handel. 4, dat dit één der psalmen Davids is. En de aanhalingen uit dezen psalm in het Nieuwe Testament, bewijzen onwederlegbaar, dat we daarbij aan een Messiaansche voorzegging hebben te denken. Bij de bijzondere verdeeling en rangschikking van zaken zullen we niet blijven stilstaan, noch daarover uitweiden. Als achtergrond in de Messiaansche voorzegging zien we David op Gods bevel ter Koning over Israël gezalfd, met vele vijanden omringd, maar door Jehovah te Zion op den troon geplaatst. Daarop door Jehovah gehandhaafd zal zijne regeering een zegenrijke regeering zijn.
Maar wat nooit van eenig menschenkind, ook van een David niet gezegd kan worden, dat past alleen op Vorst Messias, die naar Zijne menschelijke natuur uit het huis en geslacht van David is: „welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.”
Eerst maakt de profetie melding van het woeden der Heidenen en van het ijdelheid bedenken der volken. In gramschap en vijandschap stellen de Koningen der aarde zich op en de Vorsten beraadslagen tezamen tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, zeggende: Laat ons hunne banden verscheuren, en hunne touwen van ons werpen. Met welk gevolg? Die in den Hemel woont zal lachen, de Heere, Jehovah, zal hen bespotten. Dan zal Hij tot hen spreken in Zijnen toorn, en in Zijne grimmigheid zal Hij hen verschrikken. Ik, Jehovah, heb mijnen Koning over Zion, den berg mijner heiligheid, mijn uitverkoren erfdeel, gezalfd.
Ontzachelijk woord, voor alle vijanden des Heeren, want wat is aller menschen macht en toeleg tegenover Hem, die der Heeren Heere en der Koningen Koning is! Heil en troostrijk is deze Godsopenbaring voor alle oprechte kinderen Zions, die op dezen Koning hun betrouwen stellen, want de Heere zelf prijst hen welgelukzalig. Wat in de volheid des tijds in het volle licht zal komen, is reeds van eeuwigheid in Gods wondervollen raad besteld geweest.
Deze Koning is van eeuwigheid gezalfd, en Zijns Koninkrijks zal geen einde hebben. Geen aardsch Koning zal Hij zijn, maar een geestelijk en een eeuwig Koning. Geen vijand zal iets tegen Hem vermogen. Het welbehagen Gods zal door Zijne hand gelukkiglijk voortgaan.
Korter of langer kunnen de vijanden tegen Hem woeden. De strijd reeds in het Paradijs aangekondigd tusschen het slangenzaad en het vrouwenzaad, zal duren zoolang de tegenwoordige bedeeling duurt, maar aan het eind der eeuwen zal het woord der profetie in vervulling treden, dat daar zegt: De Koninkrijken zijn geworden onzes Gods en de macht van Zijnen Christus, en Hij zal als Koning heerschen tot in alle eeuwigheid.
Dat de hier voorkomende profetie op niemand anders dan op Christus, den beloofden Messias kan zien is, duidelijk. Ongerijmd zelfs is het, daarin alleen te denken, gelijk sommigen, aan een woord door David gesproken, ten opzichte van diens zoon Salomo. De „Ik” in vs. 6 wordt in vs. 2 met den naam Jehovah, of Heere aangewezen. Deze is het „die in den hemel woont”, — Hij is de Heere, die Zijne vijanden zal bespotten”. Daarom mogen alle vijanden voor Hem vreezen, want Jehovah is heilig, almachtig en rechtvaardig. De berg Zion is de in de H. S. meermalen voorkomende voorstelling en afbeelding van de kerk des Heeren.
Daarom zingt een andere gewijde dichter in psalm 48: Schoon van gelegenheid, eene vreugde der gansche aarde is de berg Zion, aan de zijden van het noorden, de stad des grooten Konings. God is in hare paleizen; Hij is er bekend voor een hoog vertrek. En elders heet het, om niet meer te noemen: Zijn grondslag is op de bergen der heiligheid, de Heere bemint de poorten van Zion boven alle woningen van Jakob. Dat is het Zion, waarvan gezegd zal worden: „De Filistijn, de Tyriër, de Mooren, zijn binnen u o Godsstad voortgebracht.” Die door God van eeuwigheid gezalfde Koning, zal wel nederig zijn in Zijn opkomen, nederig, als een opschietende spruit uit den afgehouwen tronk van Isaï, en als een wortel uit een dorre aarde, maar toch zal het daarbij aan de bewijzen van Zijn hooge en geheel eenige afkomst niet ontbreken. In nederige dienstknechtsgestalte in de menschelijke natuur op aarde omwandelende, zal toch van Hem worden getuigd, dat Hij is het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, die het geen roof behoefde te achten Gode even gelijk te zijn.
Maar nadat Zijn Middelaars werk op aarde zal volbracht zijn, zal Hij verheerlijkt aan de rechterhand des Vaders, Zijn majesteit en heerlijkheid ten toon spreiden. Hij zal de heidenen hebben tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijne bezitting. Reeds vóór Zijne geboorte uit Maria, wordt door een engel uit den hemel getuigenis gegeven van Zijn Koningschap, als aan de gezegende moedermaagd wordt voorspeld van het kindeke, dat uit haar zal geboren worden: „Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, en God de Heere zal Hem den troon van Zijnen vader David geven, en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.”
Door den Stadhouder Pilatus naar Zijn Koningschap gevraagd, heeft Christus erkend Koning te zijn, maar met de verklaring er bij: Mijn Koninkrijk is niet van hier. In den loop der eeuwen is gebleken, en het blijkt nog tot op den huidigen dag, hoe alle aan God vijandige machten samenspannen tegen den Heere en Zijnen Gezalfde.
Was er algemeene onderwerping aan, en erkenning van Zijn Koninklijk gezag, er zou van zulk een verwoeden oorlog als nu in ons werelddeel gevoerd wordt, geen sprake zijn.
Er is herhaaldelijk beweerd: die oorlog is geen godsdienstoorlog, het is geen geloofsvervolging, gelijk in andere oorlogen wel 't geval is geweest. Laat dit tot op zekere hoogte waar zijn, maar toch kan niet ontkend worden, dat de diepste oorzaak, ook van den tegenwoordigen oorlog, niets anders is dan opstand tegen God. Miskenning van Zijn hoog gezag. Verachting van Zijn heilige geboden. In plaats van God en den naaste lief te hebben, ziet men immers dat de menschen God en hunnen naaste haten. Het rijk der duisternis is in onverzoenlijken strijd met het rijk des lichts. Maar hoe hoog die strijd ook kan uitgaan, in de zalving van Zions Koning is de glorierijke overwinning van den Koning en van al Zijne onderdanen gewaarborgd. Daarom is deze profetie niet alleen een schrik voor de vijanden, maar ook een rijke en overvloedige vertroosting voor al de onderdanen van Zions Vorst en Koning. Met recht jubelt de kerk des Heeren van haren Koning:

„'t Behoeftig volk in hunne nooden,
In hun ellend' en pijn,
Gansch hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten redder zijn.”

Gedachtig aan de vele en heerlijke beloften in Hem gedaan, kan het ons dan ook niet verwonderen, dat de geloovigen onder de oude bedeeling zoo verlangend en reikhalzend hebben uitgezien naar de komst van den beloofden Verlosser. In en uit Hem zou het licht voortkomen, dat een Jesaja tot zijne tijdgenooten zeggen doet: „Maakt u op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. En dat licht zal zijn als van de zon, als die opgaat in hare kracht.” Eeuwen achtereen snellen voorbij, en steeds blijft de hoop levendig van het door God beweldadigde en gezegende volk, alvorens de belofte wordt vervuld. Niet op onzen tijd maar op des Heeren tijd zal zulks geschieden. Gods wegen en gedachten zijn zooveel hooger dan de onze. Evenwel, gebeuren zal het. Gods beloften falen niet. Zijn Goddelijk raadsbesluit komt tot uitvoering. „Niets kan Gods hoog besluit ooit keeren, 't Blijft van geslachte tot geslacht.”
Gods gezalfde Koning, in de menschelijke natuur verschenen, zal voor allen die zich vleeschelijke voorstellingen daar van gemaakt hebben, eene teleurstelling zijn. Het ongeloof zal zich ergeren en stooten aan den steen des aanstoots. Met geen aardsche macht of heerlijkheid zal de Zone Gods optreden. Juist het tegendeel. De vogelen des hemels hebben nesten, en de vossen der aarde hebben holen, maar de Zoon des menschen heeft niets, waar Hij het hoofd nederlegt.
Een kroon van goud, door menschenhanden gemaakt, wijst Hij onvoorwaardelijk af, maar van hemelschen glans en Goddelijke heerlijkheid zal Zijn verschijning getuigen, voor allen die door genade verstand hebben om op te merken. Van dezen Koning getuigt één Zijner nederige onderdanen: Wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, als de heerlijkheid des Eéngeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. In Zijn zalving is èn Zijn bekwaamheid, èn Zijn recht van optreden gewaarborgd. De zegeningen van Zijn Koninkrijk zijn van zoodanigen aard, dat zij aller verwachting overtreffen. Dit blijkt trouwens uit de laatste woorden in dezen veelbeteekenenden psalm: Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
Bij al de duisterheid der tijden, bij al den strijd der geesten, bij al het gewoel op dit benedenrond, blijft dit het licht, in de duisternis ontstoken, en de troost tegenover alles wat zoo droevig kan stemmen: Zion heeft een Koning, die eeuwig leeft, en die, wat ook gebeure, Zijn volk bewaren en beschermen zal. Allen die Hem erkennen en zich aan Zijn gezag onderwerpen, wil Hij tot Zijne onderdanen aannemen. Hoe arm, ellendig en nooddruftig gij ook zijt in eigen schatting, al ziet ge u zwart van zonde en melaatsch van het hoofd tot de voeten, die ootmoedig en geloovig zich tot Hem wendt, wordt niet afgewezen. Zijn vriendelijke noodiging komt door het evangelie tot allen, die onder het licht van het evangelie leven. „Wendt u naar Mij toe,” zegt de Heere, „en wordt behouden al gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer.” Hebt ge door genade tot Hem de toevlucht genomen, is op Hem alleen uw hoop gevestigd, dan zal blijken, dat de Heere getrouw is. Die het goede werk in u heeft begonnen zal dat ook voleindigen. We gaan, zoo de Heere ons in 't leven spaart onder droeve omstandigheden des tijds, het heerlijk Kerstfeest tegemoet.
Grooter en vreeselijker dan dat iemand dat kan voorstellen, is de ellende en het lijden, dat thans in ons werelddeel wordt doorworsteld. En al is naar Gods groote barmhartigheid tot dusverre over ons nog in vele opzichten de verschooning des Heeren, dat mag ons niet ongevoelig doen zijn wegens het leed van zoovele millioenen. De Heere regeert. Roepende zonden hebben vreeselijke oordeelen Gods doen komen over de volken. Met den psalmdichter mogen ook wij wel vragen: Waarom woeden de Heidenen en bedenken de volken ijdelheid?
Dat het toch gezien en verstaan worde, dat God de Heere geen ledig aanschouwer is van hel kwaad. Maar ook, dat Zion zich verblijden mag onder al het leed dezer aarde, dat over haar een Koning is gezalfd, in Wiens bloed vergeving is van alle onze zonden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1916

De Wekker | 4 Pagina's

De Koning over Zion gezalfd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1916

De Wekker | 4 Pagina's