Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

L. te Z. Dikwijls hooren we de woorden materialisme en rationalisme gebruiken. Wat bedoelt men er eigenlijk mede?
Beide woorden bedoelen te kenschetsen eene bijzondere levens- wereldbeschouwing, beide beginselen grijpen als vanzelf ook diep in op de godsdienstige overtuiging.
Het woord materialisme stamt van het Latijnsche woord materia = stof. Het materialisme nu erkent niets boven de stof. Geestelijke werkzaamheden vinden haar grond niet in iets dat van de stof verscheiden is, maar in de stof zelve. Zoo is dan ook, volgens den materialist, als hij spreekt van de ziel, deze toch eene stoffelijke zelfstandigheid. Het leven is aan de stof eigen en behoort tot haar. Leven is dan eigenlijk het geheel der stofwisselingen die de mensch medemaakt, nu eens groover van aard, dan weer fijner. De mensch is, wat hij eet, stoffelijk en geestelijk. We behoeven niet te zeggen, dat er bij den materialist feitelijk geen plaats is voor den Schepper noch voor het schepsel, den mensch, gelijk Gods Woord ons die toekent, als geschapen naar den beelde Gods. Geheel in de lijn van het materialisme ligt, om, buiten de werking des H. Geestes om, eene wedergeboorte van het menschdom te wachten van verbeterde voeding, sport, onderwijs, enz. De stof moet veredeld worden tot Geest. (Dit woord geest niet al te geestelijk opvatten.)
Het rationalisme (van het Latijnsche ratio = rede) eischt, dat alleen de rede, het verstand, zal uitmaken wat waarheid is. Wat voor de rede bestaanbaar is, is waar; wat volgens haar niet bestaan kan, leugen. Bestaat er voor de materialist niets dan stof, de rationalist wil erkennen, dat er meer is. Voor hem is er een plaats voor een goddelijk wezen, dat zich echter niet anders dan naar het begrip der rede kan en moet openbaren. De rede maakt uit wat God kan of niet kan; wat God gezegd moet hebben of gedaan of niet. Alzoo onderwerpt de rationalist aan zijne rede ook de goddelijke openbaring. Dit kan, 't behoeft geen betoog, niet anders dan tot schade dier openbaring plaats hebben. In de lijn van het rationalisme ligt de loochening der inspiratie van den Bijbel; de verwerping der wonderen zoo die door profeten als die door den Heere Jezus Christus zelf verricht, of men moet ze toelaatbaar achten door een zekeren invloed, eenen magnetischen, aan den Heere Jezus toe te schrijven, of ze kunnen wijten aan een samenloop van omstandigheden; de wonderbare ontvangenis des Heilands; Zijn eeuwig Zoonschap, enz.
Beide, naturalisme en rationalisme, staan vijandig tegenover het geloof in den Heere Jezus Christus. Zij voeren af van God.

Sj. P. W. te H. Heeft Job werkelijk bestaan of niet?
Van menschen die de Heilige Schrift beschouwen als eene verzameling van geschriften, louter van menschelijke oorsprong, is het te begrijpen, dat zij in het boek Job niets anders zien, dan eene poging om voor een deel het lijden dezes tegenwoordigen tijds te verklaren. Job is dan geen werkelijke persoon geweest, doch slechts een letterkundige figuur, eene vrucht van de verbeelding des schrijvers.
Anders staat het als we, hetgeen ook moet, vasthouden aan de waarheid, dat „al de Schrift van God is ingegeven.” Dan kunnen we in Job niet anders zien dan een historisch persoon. En dan verwijzen we naar Ezechiel 14 : 14 en 20: „Ofschoon deze drie mannen Noach, Daniël en Job, in dezelfs midden waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen hunne ziel bevrijden, spreekt de Heere, Heere.” Hier wordt Job naast Noach en Daniël als historisch persoon genoemd. Of zou de Heere Job hebben genoemd, indien hij slechts een denkbeeldig persoon ware geweest? Zoo ook in Jacobus 5 : 11: „Zie wij houden ze gelukzalig, die verdragen; gij hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoord, en gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een Ontfermer.”

J. K te H. Ik begrijp zeer wel, welke de zaak is, waarover ge bedektelijk schrijft. De Synode heeft daarover eene uitspraak gedaan en het betaamt mij niet, noch rechtstreeks noch zijdelings er op in te gaan. Wie niet tevreden is met eenige uitspraak der Synode, kan zich een volgenden keer weder aanmelden met zijne bezwaren.

C. R. te W. Er bestaan over de in uw schrijven genoemde zaken geen bepalingen. Men handelt daarom in den regel naar de gewoonte, die zoo Wat ingeburgerd is. Zoo zal men bij staking van stemmen over een voorstel, dat voorstel als verworpen beschouwen, bij staking van stemmen over personen òf overgaan tot eene nieuwe stemming in dezelfde vergadering òf den oudste als aangewezen beschouwen of de toevlucht nemen tot het lot. Het beste dunkt ons, maar ons dunken is geen wet, eene nieuwe stemming in eene volgende vergadering te doen plaats hebben. Wordt echter, volgens besluit van den kerkeraad, de oudste in jaren verkozen verklaard of een der personen aangewezen door het lot, dan is dit eene wettige zaak.
De vraag of iemand aldus gekozen het ambt heeft te aanvaarden, ligt ter beantwoording voor de gekozene.
Ongewenscht achten we het, dat iemand, hoewel onberispelijk van gedrag en in waarheid opgevoed, doch die zich niet durft te scharen onder Gods volk en daarom ook geen gebruik maakt van het Heilig Avondmaal, dat zoo iemand als ambtsdrager optreedt. Een ambtsdrager toch moet in alles een voorganger zijn, ook in betrekking tot het Heilig Avondmaal.
Nu geven we toe, dat het vooral in kleine gemeenten moeilijkheden kan opleveren den eisch te stellen, dat ambtsdragers ook Avondmaalgangers zijn. Deze moeilijkheden kunnen echter ons oordeel niet wijzigen. Meer nog, gelooven we, moet er gearbeid worden, opdat de beteekenis van het sacrement beter worde verstaan, en dit zal samengaan, als men werkzaam mag zijn in den goeden zin, met de versterking des geloofs.
De vraag is, meenen we, niet onpas of het al of niet gebruiken van het sacrament niet te veel als eene persoonlijke aangelegenheid wordt beschouwd.

d.H. (den Haag) L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1916

De Wekker | 4 Pagina's