Bij den uitgang van 1916
De zee staat hol en hoog; haar witgekuifde golven,
Door 't vlokkig schuim van bit'tren haat en nijd,
Slaan woedend tegen 't strand aan van den tijd.
Hoe menigeen ligt in heur watergraf bedolven!
Thans breekt er weêr een jaargolf donderend op 't strand,
Millioeenen offers sleurt die mee, en spoelt ze weg in 't zand.
't Zijn bloesems, in den bloei des levens afgeplukt,
En stammen, wreed den levenstuin ontrukt.
Zóó ging een jaar voorbij, zóó staat een nieuw te komen.
Zal daarin 't kostlijk vocht weêr vloeien als bij stroomen?
Zal weêr het golfgebruis het angstgeklag verstommen,
Der weduwen en weezen, die in dichte drommen,
Zich spoeden naar den killen oever van de zee,
En handenwringend, kermen, schreeuwen om den vrêe?
Wij zijn van gisteren, en ach wij weten niet!
Maar, groote God! Gij, Die 't heelal gebiedt,
Den tijd uit d'eeuwenschoot geboren worden doet,
Wij weten, dat het al Uw raadplan dienen moet;
En dat het lot van alle werelden en volken,
Ja, van den enkeling, hoe ook 't geloei der kolken,
Met 't buld'ren van den storm en 't onweer samenspant,
Besloten is, o, God! in Uwe Vaderhand.
Kl. (Klundert) H. v.d. B.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1916
De Wekker | 6 Pagina's