Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus, de opstanding en het leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus, de opstanding en het leven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven”. Joh. 11 : 25a.

„Heere! waart Gij hier geweest, zoo ware mijn broeder niet gestorven.”
Zoo spreekt de bedroefde zuster, wier broeder Lazarus was gestorven. „Maar ook nu weet ik”, zoo laat zij er aanstonds op volgen, „dat alles, wat Gij van God begeeren zult, God U het geven zal.” Hierop antwoordt de Heere met te zeggen: Uw broeder zal weder opstaan. Maar hoe? Verstaat Martha de bedoeling des Heeren? Ja, Martha, gelooft in de algemeene opstanding der dooden, en dat doet haar zeggen: Ik weet, dat hij zal opstaan ten laatsten dage. Maar als dan eens de ure komt, waarin allen die in de graven zijn, Jezus' stem zullen hooren en zullen uitgaan, zou het dan te groot zijn voor Jezus, om ook dien eenen, om Lazarus, op te wekken? Hoor slechts Martha, en u zal licht opgaan in de duisternis.
Jezus zeide tot haar: „Ik ben de opstanding en het leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven. Daarmede verklaart Jezus, dat Hij zelf de Bron en Werker van het leven is.
Opstanding is nieuw leven, en dat nieuwe leven is alleen uit en door Hem. Dat verklaart ons de grootheid en de heerlijkheid van den Zoon Gods, gelijk dat straks blijken zal aan het graf van Lazarus. Waar Christus komt, die het leven is, moet de dood wijken, want Christus is de Overwinnaar van den dood. Wel sprak Christus die woorden vóór Zijn dood en vóór Zijne opstanding, maar, dit stond eenmaal vast, Gods welbehagen zou door Zijne hand gelukkiglijk voortgaan. En reeds nu zullen Martha, en ook hare zuster Maria, beiden zoo zeer bedroefd, de heerlijke vrucht en de dierbare vertroosting genieten van die woorden, door Christus, den Levensvorst gesproken: Ik ben de opstanding en het leven.
Dat is het heerlijk evangelie, dat als een licht schijnt boven de graven onzer in Christus ontslapenen: die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven. Heerlijke en troostrijke gedachte: Gods kinderen sterven wel, maar om eeuwig te leven.
Ik ben de opstanding en het leven, nooit heeft een mensch gesproken als deze mensch, mogen we hier ook wel zeggen. Hier is het als wanneer de zon van achter de wolken komt, haar volle heerlijkheid doet aanschouwen, en geheel Gods schepping als in goud doet baden. Wat al majesteit en heerlijkheid is hier voor 't geloof in Christus te aanschouwen! Het leven uit den dood is alleen in en door Hem te verklaren, die zelf het leven, het eeuwige leven is.
De zonde bracht den mensch onder het oordeel des doods, want de bezoldiging der zonde is de dood. Maar in Christus is het leven, dat door geen dood kan overwonnen worden. Gelijk het dochtertje van Jairus, en de jongeling te Nam, alzoo zal ook Lazarus door Zijn machtwoord uit den dood herleven, en als die Christus zelf aan het kruis gestorven zal zijn, dan zal ook door Zijn eigen opstanding ten derden dage, het bewijs worden geleverd, dat de woorden door Hem tot Martha gesproken, waarheid zijn: Hij is de opstanding, lichamelijk en geestelijk, Hij bewerkt de opstanding, Hij is het leven, in den geheel eenigen zin van het woord. Daaruit moet dan ook volgen, dat ieder die in Hem gelooft, door het geloof met Hem is vereenigd, en niet sterven kan in der eeuwigheid. Alleen ons lichaam kan sterven, maar ook dat is voor den geloovige geen sterven meer. De dood is voor den zoodanige slechts een poort, een doorgang tot het eeuwige leven. En daarom zegt de Heere: die in Mij gelooft zal leven al ware hij ook gestorven. Missen Martha en Maria haar geliefden broeder, zij mogen zich dan naar Jezus' woord verzekerd houden, dat Lazarus leeft. En als zij hem weldra ook weer in levende lijve voor haar zien staan, dan zullen ze beter dan te voren verstaan, wat de woorden beduiden, zoo bemoedigend en vertroostend tot Martha gesproken.
Velen gaat het intusschen als deze Martha, die wel geloof had, maar nog o zoo zwak. Te zeggen: ik geloof, is nog altijd niet gelijk aan de belijdenis van hem en van haar, die door Gods genade kan en mag zeggen: Ik geloof in Christus. Men kan aan vele waarheden zich vastklemmen, en zich daar mede bezig houden, en dat men toch daarbij nog maar al te veel Christus zelf uit het oog verliest. Als een Paulus zegt: Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij, dan bewijst dit dat de apostel der Heidenen het diepzinnige en veelzeggende van Christus' woorden verstaat, dat Hij, namelijk Christus, de opstanding en het leven is; we twijfelen er geen oogenblik aan, dat velen, die de Paaschprediking van Christus' opstanding bij vernieuwing hebben gehoord, de waarheid voor waarheid hebben aangenomen, dat Jezus Christus uit de dooden is opgestaan. Maar kan nu van die allen worden gezegd, dat zij hebben verstaan wat het zegt, dat Christus de opstanding en het leven is? Ach, wat is er nog veel dwaling en misvatting, ook omtrent dit allergewichtigste stuk onzer Christelijke belijdenis!
Men onderscheidt nog maar zoo weinig het persoonlijke van het algemeene geloof. En toch komt het voor ieder belijder der waarheid op persoonlijk geloof aan. Als de Heere aan mij en aan u vraagt, gelijk aan Martha: gelooft gij dat? dan valt de nadruk op het woordje „gij.”
't Was alsof de Heere tot die bedroefde Martha wilde zeggen: als gij Martha, dat gelooft, dat Ik de opstanding en het leven ben, dan moogt ge wel voor een oogenblik bedroefd zijn, maar niet als degenen, die geen hoop hebben. We hebben Paaschfeest gevierd. We hebben de opstanding des Heeren herdacht. Die opstanding is het groote, het allesomvattende dogma, waar de Heilige Geest bij monde van een Paulus van getuigt: als Christus niet is opgestaan, dan is onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof. Nu is die wetenschap derhalve goed en noodzakelijk, en niet te ernstig kunnen wij voor ons zelven deze heerlijke gebeurtenis in gedachtenis houden, maar laten we dit niet doen zonder ons zelven en anderen voor de vragen te plaatsen: waarom, en waartoe dient deze gedachtenisviering? Het zegt veel, als de gekruiste Christus in al de graveerselen van Zijn borchtochtelijk lijden voor de oogen wordt geschilderd, maar het zegt nog veel meer als ons de levende, de opgewekte Christus wordt gepredikt, die dood geweest is en weder levend is geworden, en nu leeft tot in alle eeuwigheid. Hij heeft de sleutels der hel en des doods. Hij sluit en niemand opent, Hij opent en niemand sluit. Hij is de opstanding en het leven. Is Christus dit ook voor u? Hebt ge deugdelijken grond, waarop ge dit hoopt, en waarop ge in dat geloof leeft?
Al houdt ge u nog zoo stellig overtuigd, dat Christus waarlijk uit de dooden is opgestaan, waar trouwens ook zooveel historische bewijzen voor in de Heilige Schrift zijn geleverd, op zich zelf genomen hebt ge aan dat geloof niet genoeg om getroost te leven en eens zalig te sterven. Neen, niet aan, maar in Christus gelooven, daaraan verbindt de Heere het eeuwige teven. Toen Adam zijne hand uitstrekte naar de verboden vrucht, zondigde hij maar niet voor zich zelven, hij zondigde als Verbondshoofd voor geheel het menschelijke geslacht. Zoo hebben we allen in Adam gezondigd, gelijk de H. S. leert. Maar toen ook Christus uit de dooden opstond was dit wel in de eerste plaats voor Christus zelf een glorierijke overwinning, maar de vrucht zijner heerlijke opstanding komt ook allen zijnen geloovigen ten goede. Van nature dood door de zonden en de misdaden, leven zij allen in en door Hem, die het Leven is. Vandaar, dat zij die in Christus zijn, nieuwe schepselen zijn.
Dan, deelgenoot geworden van deze weldaad, bezit ge leven, nieuw, geestelijk onsterfelijk leven. Dit is de bron van onuitputtelijke troost in en onder al de bezwaren, teleurstellingen en smarten van het tegenwoordige leven in deze wereld. En komen we te staan, gelijk Martha en Maria, voor 't verlies en het gemis van hen, die naast God ons zoo dierbaar waren, dan mogen we in ons gemis en in onze droefheid opzien tot Hem, die de opstanding en het leven is. Hij, die gisteren en heden in der eeuwigheid dezelfde is, Hij is er de waarborg voor, dat Zijn woord zal bevestigd worden: „die in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid.”
Op de vraag: waarom niet? kunt ge dan antwoorden, dat Christus de dood heeft overwonnen, en door Zijne opstanding het bewijs er van heeft geleverd. Deelend in de vrucht Zijner eeuwig gezegende overwinning kan het geloof nu jubelen: Dood waar is uw prikkel, hel waar is uw overwinning? De prikkel nu des doods is de zonde, en de Kracht der zonde is de Wet, maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Christus, de opstanding en het leven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1917

De Wekker | 4 Pagina's