Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geopenbaard in heerlijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geopenbaard in heerlijkheid

Hemelvaartsdag

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijheid.” Coloss. 3:4.

„Gij voert ten hemel op vol eer;
De kerker werd Uw buit, o Heer'!
Gij zaagt Uw strijd bekroonen
Met gaven tot der menschen troost,
Opdat zelfs 't wederhoorig kroost
Altijd bij U zou wonen”.

Zoo mocht de gemeente des Heeren op den dag van gisteren jubelen, toen we gedachtenis vierden van de luistervolle hemelvaart van Christus.
In onze gedachten ons verplaatsend in het gezelschap van de Elf, waren we getuigen van de zichtbare en lichamelijke hemelvaart des Heeren op den Olijfberg.
Zegenend scheidde de Heeren van de Zijnen, nagestaard, zoo lang zij konden, tot eindelijk een luchtige wolk Hem weg nam voor hunne oogen. En terwijl die Galilesche mannen daar nog staan, opziende naar den hemel, verschijnen aan hen twee engelen in menschelijke gedaante, die hen toespreken en troosten met de belofte, dat zij Hem, dien ze zagen opvaren ten hemel, eens zullen zien wederkomen. En als later een Paulus getuigenis geeft van de heerlijkheid van Christus en in verband daarmee de gemeente te Colosse wijst op der geloovigen vereeniging met Christus en op de daaruit voortvloeiende vruchtgevolgen, dan wijst ook deze apostel op de heerlijkheid van Christus, alsmede op de heerlijkheid, welke den geloovigen bij Christus wederkomst wacht. Dan toch zullen ook zij met Christus geopenbaard worden in heerlijkheid. Nu Christus is opgenomen in den hemel, is Hij voor ons lichamelijk gezichtsvermogen verborgen. Door Goddelijke openbaring weten we, dat Hij ter rechterhand Gods des Vaders is gezeten, met Majesteit en heerlijkheid gekroond. Aan die verheerlijking ging een vreeselijk lijden en een ontzaglijken dood vooraf. Maar, om de vreugde Hem voorgesteld, heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht En zijne geloovigen, die met Hem lijden zullen ook eens met Hem verheerlijkt worden. In die blijde hoop en zalige verwachting deelen Gods kinderen, uit kracht van hun geloofsvereeniging met Christus, Dit doet Paulus met zooveel nadruk er op wijzen, dat Christus ons leven is. Hij is het begin en het einde van dat leven. Is Christus, nu zichtbaar verhoogd en verheerlijkt, zijne geloovigen deelen met en door Hem in die heerlijkheid. Dit strekt zich zóó ver uit, dat diezelfde apostel aan de gemeente te Efeze schrijft, dat zij, geloovigen als zij zijn, met Christus zijn levend gemaakt niet alleen, maar zelfs met Christús medegezet zijn in den hemel.
Gelijk nu het Hoofd, alzoo zullen ook de leden van het lichaam verheerlijkt worden. Met en door Zijne opstanding uit de dooden, hebben de apostelen Christus reeds verheerlijkt aanschouwd, als de groote Overwinnaar van dood en graf. Zij zijn getuigen geweest van Zijne verheerlijking, toen Hij naar Zijne menschelijke natuur van hen scheidde en heenging naar het huis des Vaders met zijn vele woningen. En eenmaal zullen zij ook met Christus in heerlijkheid worden geopenbaard. In dit leven is de heerlijkheid der geloovigen alleen te zien door het geloof. Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt inwendig. Werd het algemeen gezien en verstaan, hoe rijk en gelukkig zij zijn, die den Heere tot hun deel hebben, dan zou de gansche wereld er jaloersch op zijn, maar nu is dit verborgen voor hare oogen.
Men ziet de heerlijkheid van Christus, maar ook de heerlijkheid van hen, die van Christus zijn, niet. Naar het uiterlijke geoordeeld, schijnt er niemand armer en ongelukkiger dan die met Christus gekruist zijn. Onkunde ziet geen onderscheid tusschen een levend mensch en een beeld van was. Voor wie het door Gods genade verstaat wat het is en wat het beteekent, het zeggen namelijk, dat Christus ons leven is, wordt dit anders. Dan verstaat ge immers, dat zij, die dit kunnen en mogen zeggen, iets bezitten dat anderen missen. Wie dit mist, kent alleen een leven uit Adam; wie het bezit, die is door een oprecht geloof Christus ingeplant en leeft uit en door en met Hem. Dit leven nu, dat verborgen is met Christus in God, zal met Christus geopenbaard worden, dat wil zeggen: het zal eens gezien worden in volle werkelijkheid met een heerlijkheid, die onbeschrijfelijk is. Johannes getuigt er van met te zeggen: „Kinderkens! het is nog niet geöpenbaard wat wij zijn zullen, maar wij weten als Hij (nl. Christus) zal geöpenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is,” Dan zal het pelgrimskleed zijn afgelegd, dan zucht ge niet meer onder den last van zonde en ellende, dan zijt ge geen dood meer onderworpen, — dan zijt ge den strijd voor altijd te boven. Dan wacht u ook geen scheiden meer, maar een zalige, een altoosdurende vereeniging met Christus, daar, waar „geen inwoner meer zal zeggen: ik ben ziek.” In die blijde en heerlijke verwachting deelen Gods kinderen. Dat is de vrucht van de verheerlijking van hun eeuwig gezegende Koning. Het geloovig bewustzijn dezer aanstaande heerlijkheid is dan ook genoeg „om met lijdzaamheid te loopen de loopbaan, hen voorgesteld. Met het oog daarop is dan ook „het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geöpenbaard worden.”
Door lijden liep de weg van Christus tot heerlijkheid. Door Gethsémáne en over Golgotha naar den Olijfberg. In de wereld is Jezus discipelen verdrukking voorspeld, maar, zeide de Heere tot hen: „hebt goeden moed; Ik heb de wereld overwonnen”. Blijde en goedsmoeds zijn de elve van den Olijfberg wedergekeerd naar Jeruzalem, waar zij wachten bleven op de komst van den beloofden Trooster. En als ge later de apostelen des Heeren nagaat in hun leven en werkzaamheid, dan ziet ge hoe ijverig en dapper zij als dienstknechten des Heeren hebben geärbeid en hoe zij tot bet einde van hun leven hebben volhard in het geloof en in de hoop, verzekerd als zij waren van het hun beloofde heil. Zoo vast stonden ze in het geloof, dat we van een Paulus hooren, dat hij alle dingen schade en drek achtte, vergeleken bij de uitnemendheid der kennis van Christus. Vraagt iemand: waarom? dan bewijst dit immers klaar als de dag, dat Christus hun leven was. Zij kenden en verlangden geen andere heerlijkheid dan een leven, dat hun de beginselen alreeds genieten deed van hetgeen hun hiernamaals in volmaaktheid wachtte. Daar hadden ze hun leven, daar hadden ze met één woord alles voor over. Al loopt uw weg dan door onherbergzame oorden, als ge maar verzekerd zijt van een goede en gewenschte uitkomst, dan leeft immers de' gedachte in u: einde goed alles goed. Al zijt ge zelfs bij oogenblikken een voorwerp van spot en verachting in de oogen van anderen; en al durft het ongeloof in tijden van druk en benauwdheid u hoonend vragen: „waar is uw God?” dan zegt het geloof nog: „maar de Heere zal uitkomst geven; Hij die 's daags Zijn gunst gebiedt; 'k zal in dit vertrouwen leven en dat melden in mijn lied.” Niet aan het begin, maar aan het einde van des Christens loopbaan schittert de kroon des levens. Nu wordt Christus miskend en gelasterd, — nu loochent men de waarheid tot onze zaligheid geöpenbaard, maar de ure komt, dat alle oog Hem zien en dat alle knie voor Hem buigen zal, die de Heere onze Gerechtigheid is. Dan geen Jezus met een spotmantel om de leden, door ruwe geeselslagen gemarteld, noch met een kroon van doornen gevlochten op zijn hoofd, maar de verheerlijkte Immanuël, de Heere der Engelen, de Eeniggeborene des Vaders, de eeuwig gezegende Middelaar Gods en der menschen, de mensch Christus Jezus, Dan zullen alle ongeloovigen en werkers der ongerechtigheid ontroerd worden en verschrikken en zullen ze vreezen met een geweldige vreeze. Dan zal men roepen tot de bergen en tot de heuvelen: „bedekt ons!” Dan zullen alle spotters en lasteraars verstommen; dan zal het met allen leugen gedaan zijn. De waarheid Gods zal dan zichtbaar over allen leugen triumfeeren, want de mond des Heeren heeft het gesproken.
Die openbaring van Christus in heerlijkheid, wat zal die luisterrijk, wat zal die eenig, wat zal die voor al Zijne geloovigen een stof van onuitsprekelijke vreugde zijn. Ook zij zullen met Christus worden geopenbaard in heerlijkheid. Dan zal voor aller oog blijken, welk een rijk gezegend en welgelukzalig volk het is, dat in dit leren al zeggen kan: „De Heere is mijn Deel.”
Bij het bouwen van groote rijke huizen en paleizen verhinderen stellingen en schuttingen het gezicht op het bouwwerk. Zoodra echter het bouwwerk voltooid is, worden steigers en schuttingen weggeruimd en dan kan ieder het schoone en het heerlijke van het bouwwerk van nabij bezien.
De geloovigen worden in de H. S. levende steenen genoemd, waarmede Heere zijn geestelijk huis bouwt. Maar ook van dit groote Godsgebouw is de heerlijkheid nu nog voor het oog der wereld verborgen.
Doch de tijd der openbaring is aanstaande. Christus zelf was de steen, door de bouwlieden veracht, maar die tot een hoofd des hoeks geworden is. En al wat op dat fundament wordt gebouwd, zal mee deelen in de heerlijkheid van het geheele Godsgebouw.
Wie in die heerlijke geloofsverwachting leeft, die is inderdaad van hooge af komst, want die is uit God geboren. Geen wonder dan ook, dat Paulus daar met zooveel nadruk op wijst, opdat zij, die deze genade deelachtig zijn, nu ook dienovereenkomstig zouden leven en wandelen.
Als Christus uw leven is, dan is uw schat in den hemel; en waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Zoo behoort het althans en zoo mag immers worden verwacht. Dan leeft ge overeenkomstig uw stand. Dan zult ge daardoor toonen, dat ge niet van deze wereld zijt en daarom ook in deze wereld uw hoogste vermaak niet zoekt. Toch is maar steeds noodig daaraan herinnerd te worden, want het vleesch onderwerpt zich niet aan de Wet van God. En altijd, is er alles maar op uit om u af te trekken van de dingen, die boven zijn. De wereld met al haar verzoekingen, de Satan met al zijn macht, het vleesch met al zijn begeerlijkheden, afgedacht nog van zoovele en zoo velerlei bijzondere omstandigheden, die alle samen werken om af te wijken van 't spoor der gerechtigheid.
Nu eens mismoedig, dan eens overmoedig, is maar altijd noodig de kracht en heerschappij der genade, waardoor het alleen mogelijk is te volharden in heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal. Hoe meer nu het leven uit Christus aan den eisch van dit leven beantwoordt, hoe duidelijker daardoor zal uitkomen hoedanig uwe verwachting is voor de toekomst. Het is immers niet mogelijk te leven in de blijde verwachting van groote en heerlijke dingen, zonder dat ge daar ooit iets van zoudt laten blijken. Neen, waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Wel kunnen er korter of langer tijden van duisternis der ziel, van zielsverzoeking en strijd worden doorleefd, waarbij uwe hoop betwist en uw geloof iel bestreden wordt, maar zoo is het en zoo blijft het niet altijd. Op des Heeren tijd breekt het licht door de wolken, en dan herleeft de hoop in u, gegrond op de belofte des Heeren en op de openbaring van Hem, wiens naam Ontfermer is. Ingeleid door Gods Geest in dat groote wonder van genade: „geopenbaard worden met Christus in heerlijkheid,” ziet ge over alle bergen van bezwaren heen. Dan zegt ge het den man naar Gods harte na: „Met mijn God loop ik door eene bende en met Hem spring ik over eenen muur.”
Hij, die het goede werk in u begon, zat dat ook voleindigen. Het lijden dezes tegen woordigen tijds gaat spoedig voorbij. Dun volgt de openbaring, de volle heerlijke openbaring van dat groote goed, dat de Heere heeft weggelegd voor allen, die Hem vreezen.
Dan zullen Gods verloste en door Jezus bloed vrijgekochte zielen kunnen getuigen: „de snoeren zijn ons gevallen in een liefelijke plaats; een schoone erfenis is ons van onzen God geworden.” Hoe schoon zingt de dichter van Christus Bruid:

„Straks leidt men haar in staatsie uit haar woning,
In kteeding rijk gestikt tot haren Koning”.…

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Geopenbaard in heerlijkheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1917

De Wekker | 4 Pagina's