Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eenige Zaligmaker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenige Zaligmaker

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En de zaligheid is in geen anderen, want er is ook onder den hemel geen anderen naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden”. Handel. 4:12.

„En zij sloegen de handen aan ben”, zoo lezen we aan het begin van ons teksthoofdstuk. Dit ziet op de apostelen, die als getuigen van hunnen Heere en Zender waren opgetreden, overeenkomstig den last, hun opgedragen.
De priesters, de hoofdman des tempels en de Sadduceën waren ontevreden, omdat zij zagen en hoorden dat de apostelen tot het volk spraken, hen leerden en verkondigden in Jezus de opstanding der dooden.
Reeds was het getal dergenen, die geloofden, aangegroeid tot omtrent vijfduizend. En nu worden, vooral naar aanleiding om de wondervolle genezing aan een krank mensch geschied (ons in het voorgaande hoofdstuk vermeld) des Heeren dienaren voor de overheid ter verantwoording geroepen. Dat was het begin van de geschiedenis, welke nog niet ten einde is.
In al de eeuwen, die achter ons liggen zien we telkens datzelfde getuigenis herhaald: „zij sloegen de handen aan hen”. Daargelaten in wat vorm dan ook. Het licht in Christus verschenen en geopenbaard konden de kinderen der duisternis niet verdragen, want zij hadden de duisternis liever dan het licht.
En nu Christus is ten hemel gevaren, verhoogd aan de rechterhand des Vaders in de hoogste heerlijkheid, en Zijne dienaren optreden als predikers van dat licht, worden ook zij gebaat en vervolgd, gelijk men Christus zelf gehaat, vervolgd, uitgeworpen aan het kruis genageld en gedood heeft. Door den Heiligen Geest op bijzondere wijze bekwaamd en toegerust, zullen de apostelen des Heeren zich verantwoorden. Zij doen dit op waardige en zeer gepaste wijze. Zij doen dit met groote vrijmoedigheid. Zij hebben zich trouwens voor niets en voor niemand te schamen. Neen, zij achten het zich een eere en voorrecht in gelegenheid zich gesteld te zien, om van Christus te getuigen.
„En zij sloegen de handen aan hen!” Och, wat doet een mensch al niet in zijne blindheid! Welk kwaad hebben nu die menschen gedaan, aan wie men de banden slaat? Aan welke misdaad hebben zij zich schuldig gemaakt? Hebben ze iemand belasterd, belogen, benadeeld? Niets van dat alles. In en door de kracht van Christus hebben ze dien ongelukkigen man, die als een bedelaar aan de poort des tempels zat, gered, genezen, en daarmede dien ongelukkige een groote weldaad bewezen. Maar zij hebben dit gedaan niet door eigen kracht of wetenschap, maar in den naam en door den naam van Jezus Christus, den Nazarener, dien zij, oversten des volks, gekruist hebben. En nu geven ze verklaring, voor het gansche volk Israëls, dat die Jezus de Nazarener, door het volk zoo gehaat en veracht, de persoon is, bedoeld en aangewezen in den 118den Psalm als de steen, door de bouwlieden veracht, maar nu tot een hoofd des hoeks geworden. Hij, en Hij alleen is het door wien wij moeten zalig worden, want er is ook onder den hemel geen anderen naam, die onder de menschen gegeven is. Daarom draagt Hij den naam van Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Dat spreken met zulk eene vrijmoedigheid, en daarbij bekend van welk een geringe afkomst die apostelen waren, maakte indruk, maar niet zoo, dat zij zich overwonnen gevoelden. Neen, zij verbieden langer in den naam van Jezus te spreken, en laten hen ten laatste, na vele bedreigingen, los. Tot zwijgen brengen konden zij die mannen niet. Zij spreken het vrij uit; — zij moeten God gehoorzamen meer dan den mensch. De gedachte leeft als werkelijkheid in deze dienaren des Heeren, dat er maar één Zaligmaker van zondaren is, zoowel als dat deze de volkomen en algenoegzame Zaligmaker is.
Vervuld en bekrachtigt met den Heiligen Geest, trekken zij zich het lot hunner medemenschen aan. Zij weten het bij eigen ervaring, wat het zegt door Jezus gered en gezaligd te worden. Zij weten ook, dat, hoe groot en uitgebreid de wereld is, in die gansche wereld geen andere Naam geöpenbaard is, van zoo groote en geheel eenige beteekenis, als de naam van Hem, dien ze kennen en liefhebben en van wien ze de opdracht en aanstelling hebben ontvangen om het evangelie te prediken aan alle creäturen. Waar of wanneer zij ook ter verantwoording worden geroepen, altijd en overal leveren zij de bewijzen dat zij geen navolgers zijn van kunstelijk verdichte fabelen. Neen, zij hebben drie jaren met Jezus omgewandeld, zij hebben Zijne prediking geboord, Zijn onderwijs genoten en zijn getuige geweest van de wonderwerken huns Heeren, zoodat ze in waarheid zeggen kunnen: wij weten in wien wij gelooven! Wat hen vroeger nog duister was, is hen nu volkomen duidelijk geworden. Hadden zij reeds vroeger geloofd en beleden, dat Jezus was de Christus, de Zoon des levenden Gods, na de opstanding van Christus uit de dooden, na 's Heeren luistervolle hemelvaart en nu na de uitstorting des Heiligen Geestes, is het de Geest, die hen in al de waarheid leidt. Fier en moedig verantwoorden zij zich voor de overheden des volks, en hoe ook later bedreigd, getergd, vervolgd en met smaadheid overladen, zij vreezen geen enkelen vijand. Zoo lang de adem in hen is, zullen zij aan hun gewichtige en heerlijke roeping door Gods genade beäntwoorden, om getuigen van Christus te zijn. De naam van Jezus staat in hunne banier, waar ze de wereld mee in en doortrekken. Aan hen werd vervuld, wat de Heere hun had voorspeld: voor Koningen en Stadhouders zouden zij gesteld worden, Hem tot een getuigenis. Onder Joden en Heidenen, onder aanzienlijken en geringen altijd en overal treden ze op met de prediking van dien eenigen Naam, tot zaligheid geöpenbaard. En de uitkomst van dat alles? Er gelooven zoovelen als er tot het eeuwige leven zijn verordineerd, Gods raad zal bestaan; Hij zal al Zijn welbehagen doen. Schijnt het somtijds, dat al bun arbeid ijdel en tevergeefs is, geen nood, Gods Woord zal nooit ledig wederkeeren.
Veroordeel, verblindheid, verharding doet velen vijandig blijven en afkeerig zijn van hetgeen die apostolische prediking inhoudt. Zoo was het in den beginne, zoo was het ook later, zoo is het nog tot op den huidigen dag. Maar die door Gods Geest het geheim leert verstaan, dat in dien eenigen Naam, door de apostelen gepredikt, begrepen is, die valt Jezus te voet en die zal het gaan als die eerste toehoorders van het Pinkster-evangelie, die in verslagenheid voor God uitroepen: „wat zullen wij doen, mannen broeders!” Dan, nader onderwezen wie en wat Christus is voor een arm, ellendig, doemwaardig zondaar, dan zien we in Hem de Weg, de Waarheid en het Leven. Buiten en zonder Hem, alles verloren, maar in en door Hem voor eeuwig behouden, want Hij is de Heere onze Gerechtigheid. Hij is de van den Vader gegevene tot wijsheid, tot rechtvaardigmaking, tot heiligmaking en tot het eeuwige Leven.
De zaligheid is in geenen anderen; daar stemmen alle getrouwe getuigen van Christus in overeen. Wat overigens ook scheidt en verdeelt, dit is het centrale vereenigingspunt van alle discipelen en discipelinnen des Heeren in geheel de wereld. In honderden van talen wordt dit Evangelie aan alle volken gepredikt. Daarin ligt het ééne, het afdoende, maar ook bevredigende antwoord voor ieder van wat rang of stand men ook zij, die het om de zaligheid te doen is.
In den naam van Jezus Christus den Nazarener is de zaligheid geopenbaard. Door Hem is de zaligheid voor zondaren verworven. In Zijn Naam op Zijn bevel wordt de zaligheid alom gepredikt, met de verzekering: die in Hem geloofd, zal behouden worden.
Met het Pinksterfeest begon de Nieuwe bedeeling. Des Heeren Woord zal uitgaan van Jeruzalem, en uit alle geslachten, talen, volken en natiën zal de Heere Zijne gemeente vergaderen. Aan haat en vijandschap van menschen zal het niet ontbreken; er zal geen middel onbeproefd worden gelaten, om, was het mogelijk, den naam van Jezus van de aarde te bannen en Zijn Evangelie te doen verdwijnen, maar al dit pogen zal ijdel bevonden worden. Ten bloede toe, zijn de apostelen des Heeren als de eerste getuigen van Christus vervolgd en gedood. Een groote schare van martelaren is hen gevolgd. Maar telkens stonden nieuwe getuigen op, door God verwekt, en steeds is het woord van één der Hervormers uit de zestiende eeuw bewaarheid: het bloed der martelaren is het zaad der kerk geweest. Neen, Gods werk is door menschen niet te verbreken. De gansche wereld met al haar wetenschap en vernuft is niet in staat om Gods raad en oogmerk te verijdelen. Te midden van al den jammer en de ellende van de bange tijden, waar we thans in leven, van al dat treuren en zuchten van Adams geslacht, ligt alleen in dat Pinksterevangelie, dat ons bekend maakt met Gods groote werken, troost, bemoediging en verkwikking voor allen, die dorsten en hongeren naar den vrede met God. Door de kracht en de genade des Heiligen Geestes wordt het evangelie bevonden te zijn een kracht Gods tot zaligheid voor een iegelijk die gelooft. Voor rijken en armen, voor kleinen en grooten, voor geleerden en ongeleerden is er in de geheele wereld geen andere raad, geen andere weg, geen ander middel om te ontkomen aan het eeuwige verderf. Allen hebben in Adam gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Uit de werken der wet zal geen vleesch gerechtvaardigd worden voor God, „Gelooft in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden!” Zoo antwoorden de apostelen des Heeren op de vraag van een verlegen, van een ontdekte zondaar, die naar redding en behoudenis zoekt en vraagt. Dat is de eeuwige, de ondoorgrondelijke liefde Gods, waar die openbaring aan te danken is. Dat is de vrucht van van het lijden en sterven van Christus, die als Borg en Middelaar zich zelf gegeven heeft tot een verzoening voor onze zonden. En dat zal het werk van den Heiligen Geest in u openbaren, als ge door het geloof uwe behoudenis alleen zoekt in Hem, van Wien geschreven staat: „door Zijne striemen ons genezing is geworden.”
Op dat woord der genade en der verzoening geen acht te slaan, dat Evangelie der genade te verwerpen zal oorzaak zijn van het verderf, waar een ontelbare menigte zich zelven in zal storten.
Voor die allen zal het vreeselijk zijn te vallen in de handen van den levenden God. Eeuwig dank en eere, zoo zegt de door Jezus verloste schare reeds hier op aarde, bij de geloofsbewustheid, dat we het eigendom van Christus zijn. En wat ge op aarde stamelen leert, daar zult gij, die in dien eenigen naam van Jezus gelooft, in den hemel der heerlijkheid hier namaals van zingen, als ge verwaardigd zult worden opgenomen te worden in heerlijkheid, ontkomen aan al de ellende van dit ondermaansche leven, in het gezelschap der verlosten, eeuwig zingen zult van Gods goedertierenheên. Als dan de kinderen der wereld ach en wee zullen roepen, dan zal Gods kind, den Heere der heerlijkheid met blijdschap aanschouwd hebben en dan zullen we altijd met den Heere wezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1917

De Wekker | 4 Pagina's

De eenige Zaligmaker

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1917

De Wekker | 4 Pagina's