Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk  (LXXXI)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (LXXXI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14:23b.

Wanneer het de leer souvereine genade, wanneer het de Hoofdwaarheden der Geref. Belijdenis gold, dan heeft de Christ. Geref. Kerk altijd voet bij stuk gehouden en is geen duim breed geweken. Dan gold het haar belijdenis, het heilig erfgoed der vaderen, waarmee zij niet om des lieven vredes wil liet sollen.
Ik noem uit het vele één voorbeeld, dat te meer spreekt, wijl het ook niet zonder beteekenis is om den kerkelijken strijd van het heden te karakteriseeren. Op de Synode der Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk van 1846 kwam o. m. ter sprake het geschilpunt hoe de Kerk het gedoopte zaad had te beschouwen. Er was geleerd, dat alleen behooren gedoopt te wezen kinderen van begenadigden en dat deze kinderen door dien doop eene heiligheid deelachtig worden gelijk aan die, wanneer de Apostel de geloovigen heilige broeders noemt. Dat deze kinderen, al vertoonen zij in het opwassen niet de minste godzaligheid, echter als bondgenooten moeten behandeld en hen de plichten en rechten des verbonds voorgehouden moeten worden, maar zij niet als geheel onbegenadigd behandeld mogen worden.
Wanneer daar een Synode der Gereformeerde (?) Kerken over had moeten oordeelen, dan hadt ge eens een geschik en geplooi gezien, getuige het vage en onbelijnde in zake leergeschillen uit den jare 1905. Maar lees men eerst het duidelijke en zeer afdoende antwoord, dat de synode van 1846 gaf, dat luidt: „De vergadering oordeelt, dat alle kinderen dergenen, welke zich tot de gemeente gevoegd hebben, behooren gedoopt te worden, dat daardoor echter aan de kinderen geene inwendige heiligheid wordt medegedeeld en deze kinderen, wanneer zij in het opwassen geene blijken van godzaligheid vertoonen, als kinderen des toorns zonder onderscheid moeten behandeld worden.”
Zie, dat is de wacht betrekken op de heilige erve. Dat is een definitieve uitspraak, een Gereformeerde Synode waardig, een uitspraak, die niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar is. Van zulk een Synodale beslissing in zake leergeschil behoeft niet gezegd wat wijlen Ds. Bos moest schrijven over de beslissing der Gereformeerde Synode in 1905, als hij de sussende opmerking maakt: „men moet er de synode niet al te lastig over vallen, als zij in haar conclusiën over de leergeschillen wat vaag en wat algemeen was in hare uitdrukkingen, maar veeleer prijzen, dat zij onder Gods genadige leiding zoo iets heeft kunnen vinden.”
Dat is nu wel het toppunt, dat wij een lofzang zullen aanheffen, wanneer wij in „het vage en algemeene” de sleutel hebben gevonden voor zulke kardinale leerstukken! Zulk een prijzen en loven heeft de Christ. Geref. Kerk nooit kunnen aanmerken als de varren der lippen, die Gode aangenaam zijn. De Synode der Gereformeerde Kerken van 1905, waarop zooveel beslist heet, is juist daarom zoo onbeteekenend, wijl zij aan beider standpunt (Geref. als Neo-Geref.) ruimte heeft gelaten! Op zulk een tweeslachtig standpunt heeft nog nimmer een. Gereformeerde Synode gestaan. Die was altijd principieel, zeer belijnd in haar uitspraak. Zie de Synode van 1846. Of, wilt ge, zoo kunt ge ook noemen de beroemde Synode van Dordrecht 1618—19! Wel hoort ge voortdurend nog de bewering, dat deze groote Synode nooit geen directe uitspraak gedaan heeft omtrent 't supraen infralapsarisme en dat zij aan beide recht van bestaan heeft toegekend, maar een nader onderzoek heeft mij toch getoond, dat men toch niet zoo bout moet spreken. Wellicht vinden wij nog wel gelegenheid dit eens aan te toonen.
De bladzijden der historie toonen duidelijk aan, dat nooit een Gereformeerde Synode wanneer het de belijdenis gold en vooral niet wanneer het hoofdwaarheden uit de belijdenis raakte, met twee maten heeft gemeten en naar links en naar rechts de hand aan een partij heeft gereikt. En dit nu is in de laatste 25 jaren al meer gebleken 't ziekteverschijnsel in de Gereformeerde kerken te zijn, dat niet slechts als een private gedachte van Dr. Kuyper werd toegelaten, maar dat dit Kuyperiaansch gevoelen als kerkelijk beginsel is aanvaard naast de formuleering der leer, in de belijdenis gegeven. Dr. Kuyper heeft, gedreven door zijn machtigen geest en ongeëvenaarde pen, zijn theologische beschouwing tot een systeem uitgewerkt en dit systeem niet alleen gepropagandeerd in de Geref. Kerken, maar ook door die kerken laten aanvaarden. Nu is er voor dit systeem ruimte gemaakt, en men mag vrij en ongestoord de Neo-Geref. leer voorstaan en in woord en geschrift verbreiden. Dergelijke concessies zijn in de Chr. Geref. Kerk nimmer voorgekomen, ja het zal moeielijk zijn een bladzijde in de geschiedenis der Geref. Kerk van Nederland te vinden, waar wordt verhaald dat een dergelijk tweezijdig standpunt synodaal wordt vastgelegd.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk  (LXXXI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1917

De Wekker | 4 Pagina's