Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bitter medicijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bitter medicijn

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Welgelukzalig is de man, o Heere! dien Gij tuchtigt en dien Gij leert uit Uwe wet.” Ps. 94 : 12.

Het was een vreeselijke tijd, waar de gewijde dichter in deze psalm aan denken doet. Een tijd, waarin de goddeloozen van vreugde opspringen als de verdrukkers en benauwers van het erfdeel des Heeren.
Dat doet deze Godsman zijne stem verheffen tot den Heere en zeggen: „o Heere! zij verbrijzelen uw volk, en zij verdrukken uw erfdeel. De weduwe en den vreemdeling dooden zij, en zij vermoorden de weezen, en zeggen: De Heere ziet het niet, en de God van Jakob merkt het niet.” Vandaar de bede van den profeet: „o God der wraken! o Heere, God der wraken, verschijn blinkende.” Toon uwe macht en heerlijkheid. Zou Hij, die het oor plant, niet hooren? zou Hij, die de mensch wetenschap leert, niet straffen? Hij, die de Alwetende en de Alomtegenwoordige is, ziet en weet alles. Kan er onder Gods heilige toelating veel gebeuren, troostrijk is het voor de oprechte vromen te weten, dat God de goddeloozen straft, maar dat Hij de Zijnen slechts kastijdt, opdat zij Zijne heiligheid zouden deelachtig worden. Want, vergete men het niet: „Welgelukzalig is de man, o Heere, die Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uwe wet,” zegt de dichter.
Die tuchtiging des Heeren is, wat de natuur van den mensch betreft, gelijk we hier boven schreven: Bitter medicijn, wat ons denken doet aan den Heelmeester, aan patiënten, aan geneesmiddelen, aan de uitwerking.
Het is niet een mensch van gelijke bewegingen als wij, maar het is Jehovah, het is de Heere, die kastijdt. Die kastijding geschiedt met een bepaald doel en oogmerk, en dat kan nooit anders geschieden dan louter uit liefde. Waartoe anders zou een rechtgeaarde vader zijn kind, dat hij lief heeft, kastijden, dan omdat die Vader het beste met zijn kind bedoelt en voor heeft. En nu verzekert ons de Heere in Zijn woord, dat meer dan een aardsche Vader de Heere zich ontfermt over degenen, die Hem vreezen.
Terwijl die kastijding des Heeren tegenwoordig is en u treft, is zij geen zaak van vreugde, maar van droefheid. Men zou daar veelal anders onder gesteld zijn, als men maar zag en geloofde, dat het de Heere is, die nooit anders dan het beste met de Zijnen bedoelt. Vandaar, dat bij de kastijding de onderwijzing des Heeren zoo noodzakelijk en onmisbaar is. kerst dan toch als de kastijding wordt geheiligd, zal de vreedzame vrucht der gerechtigheid niet ontbreken. Omdat de Heere al de behoeften en zwakheden Zijns volks kent, weet Hij ook de kastijding zoo toe te passen, dat, zoo we wél zien mogen, deze altijd door de hoogste wijsheid en door de uitnemendste liefde gekenmerkt is. Alleen als dat gezien, verstaan en gelooft wordt, is het mogelijk om onder God te komen en zich te buigen onder Zijn goddelijk recht.
Dit is een bijzondere genade, waar omtrent ieder oprecht geloovige zal moeten erkennen, dat zulks niet alledaags is. Ach, we verontschuldigen en beklagen onszelven zoo gaarne. Het is zoo geheel iets anders de dingen te bespreken dan die te doorleven. We kunnen zulke, ik had haast gezegd mooi geschilderde Christenen zijn, als ons scheepje maar een weinig voor wind zeilt. Maar als het goud en het zilver in den smeltkroes komt en door vuur wordt gelouterd, dan komen de verkeerde bestanddeelen aan het licht.
Wat kan er dan geleden en geworsteld worden — denk slechts aan den zwaar beproefden Job — alvorens we daar zijn, waar de groote Heel- en Geneesmeester ons hebben wil. En als ge dan uit des Heeren Woord hoort, dat zij, die zonder kastijding zijn, bastaarden en geen zonen zijn, dan kan de gemoedsstemming ook onder dat bittere medicijn wel eens anders worden. Wat heeft dat menige ziel verkwik, geholpen en getroost, die het zag en door genade erkennen leerde: Hij, de Heere heeft het gedaan! Wat dan voor vleesch en bloed onmogelijk is, dat wordt door de genade Gods mogelijk gemaakt, namelijk om voor den hoogen God in 't stof te bukken en te zeggen: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de, naam des Heeren zij geloofd!
De vrome dichter prijst hen welgelukzalig, dien de Heere tuchtigt. Het is des Heeren volk, die hier als de patiënten worden aangemerkt, de voorwerpen, met met andere woorden, waarmede de Heere bijzondere bemoeienissen maakt. Die tuchtiging of kastijding des Heeren is een bepaald kenmerk van het goddelijk kindschap der geloovigen. Men vraagt wel eens: zou het wel kastijding zijn? En zeker zoolang ge de kastijding alleen voor straf aanziet, dan zal uw hart niet verootmoedigd worden voor God. Straf kan wel vrees veroorzaken doen sidderen en beven. Maar het geloof, dat de Heere u kastijdt „en dat uit liefde, dat kan het hart doen breken en verootmoedigen voor God. Wordt het onderwijs hij de tuchtiging des Heeren gemist, dan kan het ons ook gaan gelijk den vromen Asaf. Toen de man zag den voorspoed der goddeloozen, en daartegenover zichzelf als eiken dag geplaagd en zijne straffing was er alle morgens, toen waren zijne voeten bijna uitgeweken, zijne treden waren bijkans uitgeschoten. Hij werd geprikkeld in zijne nieren. Maar ingeleid in Gods heiligdommen en nader onderwezen door Gods Geest, werd het anders. Neen, toen begeerde bij het tuchteloos leven der goddeloozen niet. Toen zag hij door het geloof het wijze en liefdevolle van Gods wegen en moest hij getuigen: „Mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn.” Des Heeren gunstgenooten deelen in bijzondere leiding en bewaring Gods. Gods oogen zijn over de rechtvaardigen. Aan veel zwakheden en beproevingen onderworpen, staat van hen geschreven: „de tegenspoeden der rechtvaardigen zijn velen, maar uit die alle redt hen de Heere.”
Wel hebben allen niet dezelfde beproevingen, en, naar ons menschelijk oordeel heeft de één een veel moeilijker weg dan de ander, maar dan oordeelen we naar hetgeen onder ons waarnemingsvermogen valt. Niet zelden gebeurt het, dat wij, als wij de volle werkelijkheid onder de oogen krijgen, geheel anders oordeelen. De ouden hebben dit wel eens omschreven met te zeggen: iedere klok krijgt een gewicht naar dat zij grooter of kleiner is. Elk scheepje krijgt zijn lading. Doch hoe dit zij, het is een welgelukzalig volk, dat in de kastijding des Heeren deelt.
Laat u dit dan korter of langer doen zuchten en weenen, laat u dit bij oogenblikken de schouders naar beneden drukken, zoodat ge met een Jakob Kaast zeggen zoudt: „Voorwaar, alle deze dingen zijn tegen mij,” maar als ge Gods doel en oogmerk begint te verstaan, zullen harde gedachten plaats maken voor goedertierene gedachten van God, en later zegt ge wellicht met één van Gods heiligen: „Het is mij goed verdrukt geweest te zijn, want éér ik verdrukt werd dwaalde ik, maar nu, geleerd, onderhoud ik uwe uwe inzettingen.” „Ik weet” zegt de man Gods, „dat uwe gerichten Heere de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.” De tuchtiging des Heeren moet als geneesmiddel dienen om Gods kinderen te brengen, waar ze wezen moeten, dicht bij den Heere. Het dient niet zelden tot waarachtige bekeering.
We hebben een man gekend, die een groot vermogen had, in weelde zich baadde, maar die leefde zonder God. Het ééne voor en bet andere na werd den man ontnomen. En toen hij als naakt uitgeschud, zoo arm was als de straat, kwam de Heere zich aan hem te openbaren. Toen we hem later ontmoetten, deelde hij onder tranen ons mee, daar hij wist, dat we hem in zijn groot vermogen hadden gekend: „'k heb alles verloren, maar Jezus verkoren, wiens eigen ik ben.”
Anderen worden beproefd en gelouterd, ja gesnoeid als de wijnstok, opdat zij gewenschte vrucht zouden dragen. Nog weer anderen moeten leeren, meer en dieper aan hun ellende ontdekt, hun volstrekte afhankelijkheid van den Heere! en wat het is om door genade zalig te worden. En om niet meer te noemen, de Heere kastijdt en beproefd de Zijnen, om ben meer los te maken van de aarde en van het aardsche, teneinde geöefend te worden in de waarheid, dat onze wandel, ons burgerschap in de hemelen is. Daartoe staan Gode alle middelen ten dienste. Alles gehoorzaamt Hem op Zijne wenken. Waar ge nooit aan had gedacht, dat gebeurt. Waar ge allerminst op had gerekend, dat kan u treffen. Ach, zoo menigmaal is het onder onbeschrijfelijke gewaarwordingen uitgeroepen: „Heere! zulk een weg als Gij met mij houdt, heb ik mij nooit kunnen voorstellen! Ach, waarom toch dat alles!” zucht de ziel der zwaar beproefde dan wel eens, want wij zijn en blijven menschen, zwak van moed en klein van krachten. Behaagt het evenwel den Heere, om zich aan u te openbaren, in en onder al uw leed, dan legt ge als een Job de, hand op den mond, en dan zegt ge met dienzelfden vrome: „Verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht.” Door des Heeren Woord en Wet onderzoeken, wordt u mogelijk wat anderen onmogelijk is. Dan vertrouwt ge uzelven met al uw ziels- en lichaamsbelangen voor tijd en eeuwigheid Hem toe, die nooit zal laten varen de werken Zijner handen. Al loopt uw weg dan door diepe dalen en over hooge bergen, als Jezus uw Leidsman is, dan kunt ge met David zeggen: „de Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken,” — heden niet en morgen niet en in der eeuwigheid niet, want Hij, die het beloofd heeft, is getrouw.
Welgelukzalig! In dat eene woord is de vrucht en uitwerking van al wat we noemden samengevat. „Welgelukzalig is de man, o Heere! dien Gij tuchtigt en dien Gij leert uit Uwe wet.” En dan volgt: „om hem rust te geven van de kwade dagen, totdat de kuil voor den goddelooze gegraven wordt.”
Zoo rampzalig als de goddeloozen zijn, al hebben ze nog zooveel voorspoed en weelde, zoo welgelukzalig zijn zij, die als Gods beminde kinderen van den Heere worden getuchtigd. Al zou een kind, dat zonder tucht opgroeit al denken en meenen hoogst gelukkig te zijn boven anderen, later zal wel blijken, dat niemand ongelukkiger is dan de zoodanigen. En al strekt het niet tot onze eer, dat we dit zeggen moeten, toch is het zoo: ook voor Gods kinderen is de tucht onmisbaar.
Al zijn de medicamenten, door den arts voorgeschreven bitter en onaangenaam van smaak, als er de gewenschte uitwerking onder Gods zegen door verkregen wordt, zult ge toch zeker, om de minder aangename smaak het door den arts voorgeschrevene niet verachten.
Paulus had een scherpe doorn in het vleesch. Wat had de man gaarne dien doorn kwijt geweest. Tot driemaal toe had hij er den Heere om gebeden. Maar neen, Paulus moest dien doorn hebben, opdat hij zich op de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen. Nu werd zijn gebed wel verhoord, maar op een geheel andere wijze dan hij dit zelf zal gedacht hebben. De Heere gaf aan Paulus de onderwijzing bij de zaak en deed Zijn' dienaar verstaan, dat Gods genade hem genoeg zou zijn, want zegt de Heere: „Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht.” Zoo dan ook in en onder de tuchtiging des Heeren.
Met een wolke der getuigen omringd, ziende op Jezus, den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, zal eens blijken, dat de God der wrake alle werkers der ongerechtigheid zal straffen en verslaan, als Zijn oprecht volk, dat Zijnen Naam vreest, deelen zal in de volkomene verlossing. En voorts mag ieder oprecht geloovige zich verzekerd houden en troosten, met hetgeen de Heere in Zijn Woord beloofd, dat „Hij alle dingen zal doen medewerken ten goede, dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Bitter medicijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1917

De Wekker | 4 Pagina's