Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zeer heerlijke dingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zeer heerlijke dingen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods! Séla. Ik zal Rahab en Babel vermelden, onder degenen, die Mij kennen, ziet, de Filistijn en de Tyriër, mat den Moor, deze is aldaar geboren.” Psalm 87:3, 4.

In dit kleine lied der zangers uit de kinderen van Korach wordt gesproken van zeer heerlijke dingen. Naar het voorbeeld van het aardsche Jeruzalem, wordt hier duidelijk gezinspeeld op de heerlijkheid der gemeente Gods met het oog op de Nieuw Testamentische bedeeling, bijzonder ten opzichte van de uitbreiding onder de Heidenen.

Het aardsche Jeruzalem was voor Israël de stad der steden, de plaats door Jehovah verkoren, om Zijnen Naam aldaar te doen wonen. De grondslag dier stad was op de bergen. Haar ligging was zoo schoon, haar sterkte zoo groot, haar bestemming zoo verheven, dat men van haar zong: „Schoon van geiegenheid, eene vreugde der gansche aarde is de berg Zion, aan de zijden van bet noorden; de stad des grooten Konings; God is in bare paleizen; Hij is er bekend voor een hoog vertrek.”

En op een andere plaats heet het: „God is in het midden van haar; zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken van den morgenstond. De heidenen raasden; de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijne stem, de aarde versmolt.” Zoo was het, om niet meer te noemen, tijdens de belegering van de heilige stad, ten tijde van Koning Hiskia. De Heere zelf versloeg den vijand en bevrijdde Zijn volk. De rechterhand des Heeren doet krachtige daden.

Maar veel heerlijker nog is hefgeen de dichter van dit heerlijk lied op het oog heeft, als hij getuigt van zeer heerlijke dingen, welke van de gemeente Gods, onder het zinnebeeld van het aardsche Jeruzalem, worden vermeld. Dan hoort deze man Gods in den geest al wat er tot lof van dat Jeruzalem van alle eeuwen is getuigd, van verre en van nabij.

Uitgaande, bij zijn verheffing van Zion, van het aardsche Jeruzalem en haar tempel, die toen waren, uit de verdere omschrijving en uitbreiding blijkt, dat zijn geestesoog dieper en verder zag.

Het aardsche Jeruzalem en haar heilige bergen Zions zijn slechts voorbeeld en schaduw van het ware Jeruzalem, van bet Zion Gods, van Zijne uitverkorene gemeente uit Israël en de heidenwereld.

Van dat Zion Gods is Jezus Christus, de Heere, de grondslag, het vaste, door God gelegde fundament. Vaster dan de bergen der aarde is de grondsiag der gemeente Gods, De poorten der hel zullen haar niet overweldigen. God zeif is de Bouwmeester van die heilige stad. Haar heerlijkheid gaat die van het aardsche Jeruzalem oneindig ver te boven.

De Heere getuigt van haar: „Ik zal uwe steenen gansch sierlijk leggen en Ik zal u op saffieren grondvesten. En uwe glasvensteren zal Ik kristalijnen maken en uwe poorten van robijnsteenen, en uwe gansche landpalen van aangename steenen, en al uwe kinderen zullen van den Heere geleerd zijn en de vrede uwer kinderen zal groot zijn”.

Als dan de dichter-profeet door Gods Geest te zien en te verstaan krijgt, waarom de Heere de poorten van Zion bemint boven alle woningen Jakobs en hij in 't licht der toekomst mag vernemen waartoe dat geestelijke Zion door God is verkoren, dan vloeit de rede van zijn lippen als een dauw over de velden. Der woorden en der gedachten vol, heet het dan: „Zeer heerlijke dingen worden van U gesproken, o stad Gods. En als dan nadat „sela”, de verheven zanger een oogenblik heeft gerust, dan gaat hij voort door te antwoorden op de vraag, welke heerlijke dingen het daar zijn, die van de stad Gods worden gezegd. „Ik zal Rachab en Babel vermelden, onder degenen, die Mij kennen”. Rachab „dat is de trotsche”, de sterke, dat is Egypte, — aldus genoemd, zegt een zeker uitlegger, met den naam waarmede hare sterke Nijldieren, de Krokodil en de Leviathan, worden aangeduid. En naast dat Rachab, Babel nevens Egypte, het grootste en machtigste wereldrijk, waarbij ook de Filistijn de erfvijand van Israël, de Syriër in Davids dagen, Israëls vriend, en eindetijk de verafgelegen Ethiopiër, de Moor. Van die allen wordt gezegt, dat zij den Heere zullen kennen.

Oorspronkelijk vreemdelingen, afgodendienaars, vijanden van den eenig waren God. Dat alles doet ons denken, onder meer, aan hetgeen de profeet Jesaja, met het oog op de uitbreiding van Gods kerk getuigt in het 35ste hoofdstuk zijner Godspraken. Hoor slechts, wat die profeet des Heeren getuigt: „De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vroolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als een roos. Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong der stommen zal juichen, want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis. Dan zullen der blinden oogen open gedaan worden en der dooven ooren zullen geopend worden.” Dat alles zal, hier onder sierlijke beeldspraak uitgedrukt, de vrucht zijn van hetgeen de gewijde dichter zegt, namelijk dat van al die genoemde vreemdeiingen en vijanden gezegd zal worden, dat zij in Zion zijn geboren en dat de Allerhoogste zelf hen zal bevestigen. De vervulling dezer heilrijke profetiën zien we van af den Pinksterdag, toen na de uitstorting van den Heiligen Geest, de apostelen zijn begonnen van af Jeruzalem, getuigen te zijn voor Christus en alom te prediken den eenigen Naam onder den hemel, tot zaligheid geopenbaart. Joden, Heidenen, Grieken en Barbaren, zwarten en blanken, niemand uitgezonderd, aan allen moet het evangelie worden gepredikt. Uit alle geslacht, talen, volken en natiën zal de gemeente des Heeren worden vergaderd. Eenmaal zal de aarde vervuld worden met de kennis des Heeren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. Tijden en omstandigheden kunnen zeer onderscheiden zijn; — de geschiedenis heeft geleerd en leert nog, dat het aan tegenstand tegen Gods werk nooit heeft ontbroken. Er zijn in den loop der eeuwen zeer donkere tijden doorleefd. De gemeente Gods, gedacht onder het zinnebeeld van Jeruzalem, is vaak gelijk geweest aan een belegerde stad, van alle zijden met vijanden omringd. Maar hoe donker ooit Gods weg mocht wezen en hoe dreigend en drukkend de tijden ook kunnen zijn, Gods werk gaat voort.… al zou bet ons bij oogenblikken schijnen stil te staan. Het gaat voort! De groote Bouwmeester zal Zijn werk volmaken. Wat er ook tegen die stad aankomt, haar fondament staat vast, onbewegelijk. Het rust op den Hoeksteen, door God in Zion gelegd. De wereld met haar geweld, het ongeloof met al zijn macht, de hel met al haar trawanten, kunnen Gods werk niet vernietigen. Met levende steenen (1 Petri 2:5) wordt Gods tempel gebouwd.

Ieder oprecht geloovige moet als zulk een levende steen worden aangemerkt. Over ieder zondaar, die zich tot God bekeert, is blijdschap voor de engelen Gods. En hoe groot is dat wonder van genade, als de Heere in Zijne vrijmacht, in het voorbijgaan van zoo velen hier en elders een ziel als een brandhout uit het vuur grijpt. Als een onwillige gewillig wordt gemaakt om God te dienen. Als de blinde het gezicht en de doove het gehoor krijgt. Dan gaat het daarbij niet om tijdelijke, maar om geestelijke weldaden. Dan zijn dat geen dingen van voorbijgaand belang, neen, dan kan eeuwige winst voor den hemel worden gebracht. Dan zien we de kracht van Christus, in zwakheid worden volbracht. Dan kunnen we met het volste recht en in al de kracht van het woord zeggen: dat zijn heerlijke dingen. Zoo wordt ieder geredde ziel een paarl aan den Middelaarskroon van Christus. Dat legt ook alle door Jezus verlosten de juichtoon op de lippen: „de Heere is groot een heerlijk God, — een Koning, die het zaligst lot, ver boven alle goo'n kan schenken.”

Voor die heerlijkheid heeft de wereld geen oogen. Om daar iets van te kunnen zien en kennen, moet ons hart vernieuwd en ons verstand verlicht worden door den Heiligen Geest. Al kennen we dan in dit leven nog slechts ten deele, toch wordt er zooveel van gekend, dat we hartelijk instemmen met dat woord van den vromen Godsman: „Zeer heerijke dingen worden van U gesproken, o stad Gods.”

Aan den Apostel Johannes is op het eiland Patmos in den geest gegeven te aanschouwen de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel. Daar ziet de ziener op, wat vreugde, blijdschap en heerlijkheid Gods verloste kindei en is bereid.

Daar wordt ten volle bewaarheid: „wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, wat in geen menschenhart is opgeklommen”, dat heeft de Heere bereid voor allen, die de verschijning van onzen Heere Jezus Christus hebben liefgehad. De strijdende kerk op aarde is gelijk aan een paleis, dat gebouwd wordt, met schuttingen en afsluitingen omgeven. Vandaar, dat nog maar zoo weinig van die hoog heerlijke dingen wordt gezien. Ieder geloovige is en blijft hier nog een menschenkind met veel zwakheden en gebreken. Des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig.

Maar als het lichaam der zonde eens zal afgelegd, — als al het steigerwerk eens van het bouwwerk Gods zal weggenomen zijn en wij niet meer als door een spiegel zullen zien, als in een duistere rede, maar kennen zullen, gelijk ook wij gekend zijn, wat zal er dan overvloedige stof en aanleiding zijn om dat woord te herhalen: „Men spreekt van U o stad Gods! zeer heerlijke dingen.” Dan zult ook gij, gunstgenooten Gods! u in den Heere verblijden. Dan zal het volle licht u opgaan over dat groote en heerlijke werk Gods, in Christus Jezus, door het Evangelie u geopenbaard en door den Heiligen Geest toegepast, als de vrucht van Christus Middelaarsverdienste. Simeon in den tempel, toen hij in Christus de zaligheid Gods had aanschouwd, was tot sterven bereid, maar die verwaardigd zal worden, opgenomen te worden in die stad, die fundamenten heeft, wier kunstenaar en bouwheer God is, die zal kunnen en moeten getuigen: „Voorwaar, van die heerlijkheid is de helft mij niet aangezegd!”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1917

De Wekker | 1 Pagina's

Zeer heerlijke dingen

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1917

De Wekker | 1 Pagina's