Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wolken en donkerheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wolken en donkerheid

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Rondom Hem zijn wolken en donkerheid.” Psalm 97 : 2a.

„God is groot en wij begrijpen het niet”. Zoo lezen we in het boek van Job.
Groot en onbegrijpelijk is God in Zijn wezen, groot en ondoorgrondelijk ook in Zijne regeering. Dat is de hoofdgedachte, waar de dichter van dezen psalm van uitgaat: de Heere regeert. Dit te weten en te verstaan is eene stof tot vreugde voor de gansche aarde.
Wél gaat van die hooge Godsregeering verschrikking uit, daar Zijne bliksemen de wereld verlichten en een vuur voor Zijn aangezicht heen gaat, dat zijne wederpartijders rondom in vlam zet, maar daar staat tegenover, dat Hij de zielen Zijner gunstgenooten bewaart; dat Hij het licht voor den rechtvaardige doet opgaan en vroolijkheid geeft aan de oprechten van hart. In onderscheiding van al het onrecht, waardoor de regeering van zooveel aardsche Vorsten zich kenmerkt en van de vergankelijkheid en at het wankelbare van alle aardsche troonen, wordt van den Heere der Heirscharen getuigt, dat gerechtigheid en gericht de vastigheid zijn van Zijnen troon.
Ziende op dat alles, betuigt de profeet des Heeren, die hier aan het woord is: „Rondom Hem zijn wolken en donkerheid”. Evenals op Sinaï, toen de Heere in Majesteit op dien berg afdaalde en door Mozes aan Jakob Zijne wetten, aan Israël Zijne inzettingen en Zijne rechten gaf. Opziende naar den top van Sinai, zag Israël wolken en donkerheid. De ontzaglijke teekenen van Gods almacht werden geboord in geweldige donderslagen en gezien in felle bliksemschichten.
Maar zoo ook openbaart zich Jehovah in de daden Zijner Godsregeering, welke van zoodanigen aard zijn, dat een Paulus er van getuigt; „ondoorgrondelijk zijn Zijne oordeelen en onnaspeurlijk zijn Zijne wegen.”
Te vergeefs trachten nietige stervelingen met hun wetenschap en vernuft er in en door te dringen, maar neen, die wolken en die donkerheid zijn ondoordringbaar; in die Gods geheimen vermag geen sterveling in te zien.
Op Gods daden lettend, moeten we gedurig zeggen: „Wie kan Gods wijs beleid doorgronden!” Mert spreekt wel eens van „raadselen” der Godsregeering, en zeker als we wat men dan door raadselen verstaat wil oplossen, dan gaat het ons als de man, die er van uitriep: „als ik dat wonder vatten wil, staat mijn verstand met eerbied stil”. Waarom het den goddelooze zoo menigmaal wèl en den rechtvaardige kwalijk gaat, — waarom Gods kinderen vaak zoo zwaar worden beproefd, — waarom de man en waarom de vrouw, die naar den mensch gesproken zoo nuttig en onmisbaar waren, weggenomen, terwijl anderen, die schier tot last van ieder zijn, oud worden, los dit maar op. Als aan de grens van wanhoop wordt menigmaal, bij allersmartelijkst verlies uitgeroepen: „waarom, Heere! waarom toch dit alles!”
Verklaarbaar is het, dat zelfs een man als de vrome Asaf geprikkeld werd in zijn nieren, toen hij zag op den voorspoed der goddeloozen, terwijl hij, godvreezend man, eiken morgen zijn straffing gewaar werd. Maar wat verklaarbaar is, kan daarom nog niet worden goedgekeurd. Neen, toen diezelfde Asaf inging in Gods heiligdommen en lette op het einde der goddeloozen, veroordeelde hij zijn eigen verkeerde gedachte, om met belijdenis van zonde, te erkennen: „Mij aangaande het is mij goed nabij God te wezen.” Gods wegen en gedachten zijn oneindig veel hooger dan de onze. Wat wij denken en aanmerken tegen ons belang en welzijn te zijn, dat blijkt niet zelden van achteren juist omgekeerd tot ons best wil geweest te zijn. Alle vraagstukken van ons hart en alles wat raadselachtig schijnt te zijn in onze levensgeschiedenis, wordt aan deze zijde van het graf niet opgelost. Voor hen, die waarlijk Christenen zijn, moest het steeds genoeg zijn te weten, dat de Heere regeert. Men hoort bij smartelijk verlies nog wel eens zeggen: „'t zijn geen menschen die het ons aandoen”, en zoo is het ook.' Het is in beproeving en onder smartelijk verlies geoorloofd om bedroefd te zijn. Maar er is een gematigde en een onmatige droefheid. We verliezen zoo licht uit bet oog, dat de Heere regeert en dat Hij, die over alles regeert, ook de alleen wettige eigenaar is van alles. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, de wereld en die daarin wonen. En wie heeft het recht om den eigenaar het recht op zijn wettig” eigendom te betwisten? Al wat wij hebben is slechts leengoed, waar we rentmeester over zijn. Menschen kunnen tegenover menschen vragen, als men ons iets wil ontnemen, waarom dit en waarom dat, maar dat voegt het schepsel niet tegenover den Schepper. Werden we gedurig geplaatst voor zaken en toestanden, waar we te vergeefs de verklaring van zoeken, dat we dan bedenken, dat er boven die woorden: „rondom Hem zijn wolken en donkerheid”, staat, dat de Heere regeert. Dit wel in te denken, roept het alles ons tot zwijgen en aanbidden, ook al krimpt bij oogenblikken ons hart ineen van droefheid en smart, als de beproevingen des Heeren ons treffen.
Welke heerlijke beloften doet de Heere, als de groote Opperherder, aan Zijne schapen, als we lezen in Ezech. 34, dat de Heere in een tijd van benauwdheid en verlatenheid, als daar bedoeld, zijne schapen zal opzoeken en weldoen ten dage der wolke en der donkerheid. Als in druk en benauwdheid het geloof maar mag opzien tot den Heere en gij u met lot en weg moogt toevertrouwen aan Hem, dan verstaat ge, boe een Job in al zijn smarten de oogenblikken kende in zijn leven, dat hij zijne hand op zijn mond kon leggen en zeggen: „de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen; de Naam des Heeren zij geloofd!” Dan zegt ge niet: „zou God Zijn genâ vergeten, nooit meer van ontferming weten?” Dan gelooft ge: „d'Allerhoogste maakt het goed; na het zure geeft Hij 't zoet.” Nergens is het ooit duidelijker in gebleken, hoe rondom den Heere wolken en donkerheden zijn, dan bij de geboorte en bij de kruisiging van Christus. Vierduizend jaren heeft men uitgezien naar de vervulling van de Paradijsbelofte, in betrekking tot den Verlosser, die komen'zou.
En toen alle hoop verloren scheen, kwam Johannes de Wegbereider, die de komst van den Engel des Verbonds aankondigde. En toen Christus aan het kruis gestorven was, was rondom het kruis op Golgotha alles wolken en donkerheid. Men hoopte, dat Hij 't was, die Israël verlossen zoude. Maar nu zag men tegen het donkere en verzegelde graf aan.
Doch Gode zij dank: uit die donkerheid kwam het Licht, in onbenevelden glans. De Heere regeert! Door duisternis tot het licht; door de diepte naar boven; door de dood tot het leven; door lijden tot heerlijkheid. Thans is geheel de wereldgeschiedenis in nevelen gehuld. Het zwaard der goddelijke gerechtigheid is uitgetogen. God de Heere heeft, wegens de zonde, een twist met de volken der aarde. Vreeselijke dingen worden gehoord, gezien en doorleefd, en niemand weet, wat het einde van dat alles zal zijn. Maar Gods raad zal bestaan en Hij zal al zijn welbehagen doen.
't Is overal bang en benauwd, vanwege de verwoestingen, die alom worden aangericht. Maar hoe het ook ga en wat er ook gebeure: de Heere regeert.
Dat blijft ook in deze bange tijden de troost en de sterkte van allen, die den Heere vreezen. Niet Engeland, noch Duitschland, noch Rusland, noch Amerika, noch eenig ander volk, maar God almachtig zal beslissen, gelijk Hij het wil.
Wolken en donkerheid kunnen ons benauwen en doen zuchten, maar op des Heeren tijd zal blijken, dat de Heere Zijne ellendigen niet vergeet. Brenge de benauwdheid der tijden, de nood der volken en ook uw eigen behoefte en nood ons maar op de knieën, om in verootmoediging des harten ons heil te zoeken bij den Heere, onzen God.
Bidden we Hem om genade en om vergeving van al onze zonden, of het Hem mocht behagen, het licht in de duisternis te doen opgaan.
Alleen in het geloof, dat de Heere regeert, is er rust voor het angstige en benauwde hart. Alleen door dat geloof, zien we door alle donkere wolken en zwarte duisternissen heen, om, verzekerd van Gods trouw en ontferming, te hopen op Zijn Woord. Dit deed de man Gods in den 119den psalm biddend uitroepen: „Gedenk des woords tot uwen knecht gesproken, op hetwelke Gij mij hebt doen hopen. Dit is mijn troost in mijne ellende,”
Alles is er thans op uit, om te verwoesten en te verderven. De verslagenen worden eiken dag bij duizenden geteld. De aarde is dronken van al het menschenbloed. En nog gaat men onder Gods toelating voort, om het oorlogsvuur aan te blazen en de verschrikkingen te vermenigvuldigen.
Zoo lang is geroepen: „weg met God, weg met den Bijbel, weg met Christus, weg met alle godsdienst!” maar de zonde wreekt zichzelve.
De volken vernietigen zich zelven en al hun welvaart. Maar er geschiedt niets bij geval. De Heere regeert. En nu is er in al dat wereldgebeuren veel, dat we niet kunnen verklaren en waar we alleen van zeggen kunnen: „rondom Jehova zijn wolken en donkerheid.”
Gedurig doet ons dit denken aan de woorden van den Heere Jezus, die over de ellenden, die komen zouden, heelt geprofiteerd en dus ten laatste Zijne rede besluit met te zeggen: „En hetgeen ik zeg, dat zeg ik allen: Waakt!” Waakt, want Hij komt, om de aarde te richten met gerechtigheid en de volken met Zijne waarheid.
En welgelukzalig allen, die op Hem betrouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Wolken en donkerheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1917

De Wekker | 4 Pagina's