Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brieven uit het Zuiden 1917 (XLII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brieven uit het Zuiden 1917 (XLII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We komen al dichter bij den winter. De dagen worden kort, de nachten lang en steeds grooter wordt daardoor behoefte aan licht, aan brandstof en in menig gezin aan….brood. Wie hoopten, dat het nog vóór den winter vrede zou worden, zien zich teleurgesteld. We zijn nog even ver van den vrede, zoo niet verder, dan een jaar geleden. De menschen, aan het moorden en vernielen gewoon geworden, zijn harder dan marmer en metaal. 't Is of het oorlogen een zaak van industrie is geworden, waarin groote concurentie heerscht! Dat honden om een been en katten om een muis vechten is verklaarbaar, omdat het redelooze schepselen zijn, maar dat menschen, die redelijke schepselen zijn, zich zoo kunnen inspannen (met alle hun ten dienste staande middelen) om hun onderdanen te dwingen tot uitmoorden, tot plunderen en, om alle welvaart bannend, zoo mogelijk, den hongerdood te doen sterven wat men niet door zwaard, vuur en kogels niet treffen kan, is zoo laag, zoo misdadig, zoo verachtelijk, dat de duivel in de hel het niet gruwelijker kan bedenken.
En die redelijke schepselen leven dan nog onder het licht der Goddelijke openbaring Zij durven ook nog spreken van vooruitgang en beschaving! Men zou wel haast moeten vragen of zulke menschen in hyena's veranderd zijn.
Ook de landen, die nog buiten den oorlog zijn, wordt het steeds moeielijker en banger. Fabrieken gaan stil staan, wegens gebrek aan grondstoffen en steenkolen. Daardoor komen veel menschen zonder werk. De prijzen van levensbehoeften hebben reeds een nooit gekende hoogte bereikt, de rantsoeneering van vele dingen is onvoldoende. Zeg nu maar hoe de menschen moeten leven. Men zegt wel eens: „de tering moet naar de nering” gezet worden, maar als er nu geen nering is, wat dan? Honger is een scherp zwaard, en zonder eten kan een mensch niet leven. Somt het hier en daar, door nood gedreven, tot revolute en geweld, dan krijgt men oorlog in den oorlog, waar de gevolgen niet van zijn te overzien.
Onze regeering heeft een ontzaglijke moeielijke taak. Men mag van de regeering ook geen onmogelijke dingen eischen. Wat te betreuren is, dat men gedurig hoort, van bedorven levensmiddelen, door ophooping zonder behoorlijk bekwaam toezicht. Zulke dingen waren bij een goede regeling te voorkomen.
Ook zijn het schandelijke dingen, waar men gedurig van hoort, dat hier en daar de woekeraars worden ontdekt, die enorme voorraden van verschillende artikelen hebben opgestapeld, om die aan den handel en de gemeenschap te onttrekken, ten einde er op die wijze reusachtige winsten van te maken. In een critieke tijd als thans leert men menschen kennen. Ook ophitsers en lasteraars, die hun eigen land in den vreemde belasteren. Waarom? Om niets anders, dan om daarmee grof geld te verdienen ter wille van hen, die ons land met geweld in den oorlog willen trekken. Zulke menschen geven om niets. Als ze maar geld kunnen machtig worden, — hoe, dat scheelt hun niet.
Waar menschen, die gewetenloos zijn, niet toe in staat zijn, is niet te zeggen. Trouwens de H. Schrift zegt: „hatelijk zijnde en elkander hatende.” Zoo ellendig is de mensch door de zonde geworden.
In Amerika liggen een massa schepen met gekocht en betaald graan, die het belet wordt om uit te varen. Het graan bederft, veel is er al bedorven. En dat doet men liever dan een volk, dat neutraal en eerlijk is, er mee te voeden. Waarom? Omdat leugenaars en lasteraars rondstrooien dat Nederland daarmee Duitschland voedt. De onzin is hiervan gemakkelijk te bewijzen, maar men moet het nu maar gelooven. De Regeering van ons land doet wat zij kan om dit te weerleggen, maar 't is of men aan een doovemans deur klopt.
Als al dat onrecht eens zal gewroken worden, dan zullen de schuldigen gewaar worden, dat er een God is, die leeft en die op aarde vonnis geeft. —
We hadden deze week een gedenkdag bij uitnemendheid in de herinnering aan het vierde eeuwfeest der Hervorming. Moge de herdenking van Gods groote daden nog een blijvenden zegen nalaten. En nu hebben we D. V. de volgende week een dankdag voor den oogst. Kunnen we wel dankdag houden? Zoo hoor ik in mijn verbeelding al hier en daar vragen. Wel was de Heere zoo genadig, dat er nog veel gegroeid en geoogst is, maar nu mag de landman van zijn eigen oogst nog niet eens eten! Wat ge zaagt groeien, en wat ge hebt geoogst, wordt voor uwe oogen weggehaald! Zeker daar is veel op te zeggen. Doch laat ons ook van een andere zijde de dingen eens bezien. Dan is de vraag, of we, hoe bang en hoe moeielijk het leven bij ons ook wordt, toch tot hiertoe nog niet genadig onderscheiden zijn van anderen. Tot dusverre zijn we immers nog van het ergste verschoond. En wat hebben we verdiend, als de Heere met ons zou doen naar onze zonden? Erkennen we dan met verootmoediging voor Gods aangezicht, de gunstbewijzen des Heeren, die met ons nog niet deed naar onze zonden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Brieven uit het Zuiden 1917 (XLII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1917

De Wekker | 4 Pagina's