Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een rijsje uit den afgehouwen tronk van Isaï

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een rijsje uit den afgehouwen tronk van Isaï

(Bij het naderend Kerstfeest)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en eene scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen.” Jesaja 11 : 3.

Als we op ons Kerstfeest ons opmaken, om in den geest een bezoek te brengen aan het oude Davidsstadje Bethlebem, dan weten we vooruit, dat we daarbij herinnerd zullen worden aan de diepe vernedering, waarin Christus in het vleesch verscheen. En hoe menigmaal we ook gedachtenis vierden van die heuchelijke gebeurtenis, altijd is het weer nieuw, altijd trekt het weer aan en altijd hoort de gemeente des Heeren, met allen, die de waarheid liefhebben, met nieuwe belangstelling en bijzondere ingenomenheid de blijde boodschap des heils, gelijk deze door een engel des Heeren het eerst is verkondigd.
Wat had Gods oude volk Israël lang naar de komst van den Verlosser uitgezien, wiens komst door de profeten eeuwen te voren was aangekondigd. Van Hem hadden Israëls gewijde dichters gezongen, als van den Koning zooveel schooner dan der menschenkinderen, op wiens lippen genade is uitgestort. Van eeuw tot eeuw en van geslacht tot geslacht is de belofte omtrent de komst van den Messias bewaard gebleven. In alle bijzonderheden wijst de profetie aan, de tijd wanneer, de plaats waar en de omstandigheden, waaronder de Christus zou geboren worden.
In hoofdstuk negen van zijne profetiën had Jesaja reeds gezegd: „een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijnen schouder, en men noemt Zijnen naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.” Maar diezelfde profeet getuigt ook van Zijn nederig opkomen en van Zijn geheel eenig lijden.
Was aan het eind van het vorige hoofdst., onder de beeldspraak van een boom met forsche en verheven takken, gewezen op een machtigen vijand en op groote macht, door dezen ontwikkeld, die sterke macht des vijands zou verbroken en ten val gebracht worden door den Heerlijke, dat is door den Heere, Heere der Heirscharen. Wondervol zal Gods macht en grootheid daarin openbaar worden. Vraagt ge: hoe? Dan volgt het antwoord in bovenstaande woorden: „Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï.”
Die tronk van Isaï wijst op den oorsprong van het geslacht van David, uit wien, naar luid der belofte, de Messias zou geboren worden. Een scheut uit de Wortels van den afgehouwen tronk zal vrucht voortbrengen. Wat verloren scheen te zijn, dat zal de hoop doen herleven. Evenals van een afgehouwen hoom, een teedere spruit, kan opschieten en tot een grooten boom worden, zoo zou Christus, als de beloofde Davids spruit, in zijn opkomen gelijk zijn aan een scheut uit een afgehouwen tronk en gelijk het elders heet: „als een wortel uit een dorre aarde.” Menschen zien veelal naar groote dingen, maar God de Heere openbaart zich niet zelden in hetgeen klein is in de oogen der menschen. Wat werd dit alles wondervol bevestigd, toen de volheid des tijds was aangebroken, en, gelijk een Johannes schrijft: „Het Woord is vleesch geworden en onder ons heeft gewoond.” Paulus noemt het eene verborgenheid der godzaligheid, die groot is: „God geopenbaard in het vleesch.” Het spruitje of rijsje, dat uit de wortels van een afgehouwen boom of tronk voortkomt, kan zoo klein en gering zijn, dat het niet eens wordt opgemerkt, — dat men het met den voet zou vertreden.
En wat zegt ons de gewijde geschiedenis, in zake de vervulling van Gods belofte in dezen? Jozef en Maria waren beiden uit het koninklijk geslacht van David; anders hadden ze bij de volksbeschrijving de reis naar Bethlehem niet behoeven te maken. Doch ofschoon van hooge afkomst, was voor het uitwendige al de glans en de glorie van het huis van David geweken en zien we Jozef en Maria met een paar tortelduiven (dat was het offer der armen) hun kindeken in den tempel brengen, 't Was wel opmerkelijk, dat der koningen koning niet in Jeruzalem, maar in het nederige Bethlehem geboren werd. En als ge dan in het tweede hoofdstuk van het Evangelie van Lucas de geschiedenies dier geboorte leest, dan denkt ge daarbij onwillekeurig: armer kan het toch al niet! Voor Jozef en Maria, maar ook voor het kindeke, uit Maria geboren, was geen plaats in de herberg. Moest voor een vrouw in omstandigheden als waarin Maria verkeerde, niet allereerst een plaats zijn ingeruimd? Afgedacht nog van den persoon, in dat kindeke aanschouwd, is het immers aandoenlijk en aangrijpend, als we daar lezen, dat Maria haar eerstgeborene in doeken wond en hen in de krib of voederbak der beesten legde. Als ge iets dergelijks zaagt in deze bange tijden van een vluchteling, die door nood gedrongen niet anders kan en niet anders had, zou dit velen de tranen uit de oogen persen, bij de gedachte aan zooveel leed en vernedering. Maar neen, nu is het geen menschenkind als onzer een, die Jesaja bedoelt met dat rijsje, voortgekomen uit het vernederde geslacht van David, het is de Heere, die van af het begin Zijner menschwording in alles den broederen gelijk wordt, uitgenomen de zonde, maar die desniettegenstaande ook waarachtig God is. De eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, vol van genade en waarheid. Geen toevallige omstandigheden hebben het alzoo doen geschieden. In Gods eeuwigen en ondoorgrondelijken raad was het aldus besteld. Christus wordt ook niet geboren gelijk wij geboren zijn. Hij neemt de menschelijke natuur aan. Zijn geboren worden was een daad van des Vaders wil, maar ook van Zijn wil. Hij kwam om Gods welbehagen te doen. Hij kwam als de Middelaar Gods en der menschen, de mensch Christus Jezus. Dit moet uitkomen, zal het wel zijn, in de prediking van Christus geboorte; anders verliest men de hoofdzaak uit het oog. Dan kan er o zooveel van de omstandigheden worden gezegd, maar dan wordt bet allervoornaamste gemist. Na zijne opstanding onderwees Christus de Emmausgangers met te zeggen: „moest de Christus niet alle deze dingen lijden en alzoo in Zijne heerlijkheid ingaan?” Bij 's Heeren geboorte geldt dit evenzoo: De Christus moest op zulk eene wijze zijn intrede doen in deze wereld. Dat is het begin van de vernedering, welke Hij zich vrijwillig onderworpen heeft, en het kruis van Golgotha zal er het einde van doen aanschouwen. Geheel dat vernederend leven van Christus is van het begin tot het einde ééne offerande, waarmee Hij al de Zijnen heeft geheiligd. Dat doet dan ook een Jesaja spreken van vrucht, welke die scheut zal voortbrengen. Aan die vernedering dankt ieder kind van God zijne verhooging. Christus daalt in al de diepten onzer ellende af, om de Zijnen op te halen uit die diepten, en hen te kleeden, met de kleederen des heils.
Adam werd door God geplaatst in een schoonen lusthof, het Paradijs genaamd. Christus, als de tweede Adam, verschijnt in een wereld vol ellende, vol smart en tranen. Maar Hij komt als de Gezalfde des Vaders, op Wien de Geest des Heeren rustte. Als het heerlijkste licht verschijnt Christus in de duisternis en als de Heel- en Geneesmeester die alle ziekten en kwalen geneest. Vandaar dat Zijne komst de stof is tot groote blijdschap, die allen volken wezen zal. Nooddruftigen, tot Hein gevloden, zal Hij ten Redder zijn. Alle ellendigen, die geloovig tot Hem de toevlucht nemen, zal Hij helpen en redden. Van de macht des Satans zal Hij verlossen. Zijn Naam zal zijn Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Gerechtigheid en vrede zal Hij verwerven voor doemschuldige zondaren.
Laat Zijn opkomen dan nederig zijn, laat Zijne menschwording door de diepste vernedering zijn gekenmerkt, — laat Hij vervolgens door Zijn eigen volk miskend, uitgeworpen en aan het kruis worden genageld en gedood, wie de oogen verlicht worden door den Heiligen Geest, zien reeds in dat te Bethlehem geboren kindeke, met een Simeon in den tempel, de zaligheid Gods. Wie Zijne prediking verstaat, zal erkennen, dat de woorden, welke de Heere spreekt, geest en leven zijn. Wie daarenboven in Zijne teekenen en wonderen Hem mag zien en erkennen, die zal voor Hem buigen in het stof en belijden, dat deze Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods.
In de vervulling der belofte omtrent het rijsje, voortgekomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, wordt de grootste gave Gods gezien, die ooit op aarde is aanschouwd. Zoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe! In Hem is de redding gedaagd voor het verloren Adamsgeslacht. In Hem verschijnt de eenige Naam, onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. Bij Zijn komst in de wereld zingen Gods heilige engelen Zijn lof en Zijn glorie, in het: „eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in menschen een welbehagen.” En als het amen des geloofs jubelt de kerk des Heeren hier beneden:

„En onze koning is van Israëls God gegeven”.

Vrucht zal voortbrengen de scheut uit zijne wortelen, zegt Gods profeet, en die vrucht zal heerlijk zijn. Daarvan zullen getuigen allen, die m den loop der eeuwen in Hem zullen gelooven. Christus is het Licht der wereld. De profeten konden van dat Licht getuigen, maar Christus is zelf het ongeschapen, het verpersoonlijkte Licht. Buiten Hem is voor den zondaar alles duisternis. Eere dan den Vader, die Zijnen Eeniggeboren en veelgeliefden Zoon gat tot een Zaligmaker en Verlosser van zondaren. Eere den Zoon, die ook Zichzelven heeft gegeven tot een Verzoening van onze zonden. Eere ook den Heiligen Geest, die levend maakt en door een oprecht geloof ons met Christus vereenigd. Eere den driemaal Heilige, voor het wonder der genade, in dat rijsje aanschouwd, waar een Jesaja zijne tijdgenooten op heelt gewezen.
Ingeleid door den Heiligen Geest in dat Goddelijk mysterie, zal het aan stof niet ontbreken, om ook bij de benauwdheid der tijden zich te verblijden en te verlustigen in het heil van Israëls God.
Zoo schoon zong onze Ten Kate:

„Voorwaar, daar zal een rijske bloeien
Uit Jesses omgehouwen tronk.
Een loot zal uit Zijn wortel groeiën
Met bladerpracht en bloesempronk;
Hij zal gewenschte vruchten geven;
Hem zal des Heeren Geest omzweven,
Die wijsheid ademt en verstand,
Die kennis brengt en raad en krachten,
En vol der heiligste gedachten
De vreeze Gods in 't harte plant”....

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Een rijsje uit den afgehouwen tronk van Isaï

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1917

De Wekker | 4 Pagina's