Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zaligheid Gods gezien

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zaligheid Gods gezien

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Nu laat Gij Heere! uwen dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien.”Lucas 2 : 29, 30.

Wat de Godvruchtige Simeon zag, toen hij bij de voorstelling van het kindeken Jezus in den tempel kwam, was de bevestiging van hetgeen door de openbaring van den H. Geest hem was bekend gemaakt en wat hij reeds zoo lang en zoo vurig had begeerd. Die Simeon was vermoedelijk een reeds hoog bejaard man, van wien we het zoo heerlijk getuigenis lezen, dat hij een rechtvaardig en Godvreezend mensch was en dat de H. Geest op hem was. Het verval in godsdienst en zeden was in die dagen groot. Maar hoe donker de tijden toen ook waren, altijd was er nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade. Daartoe behoorde deze Simeon, die als een helder flonkerende ster schitterde met glans en heerlijkheid. Door den Geest geleid en gedreven, was de man opgegaan naar den tempel. Daar gekomen wordt hij getuige van een bijzondere plechtigheid.
De eerstgeboren zoon van Maria, zal overeenkomstig de Wet des Heeren den Heere worden voorgesteld. Alle eerstgeborenen uit Israël waren den Heere gewijd, maar door de afzondering en bestemming van den stam van Levi voor den priesterdienst konden de andere kinderen worden gelost. Daartoe diende dan de voorstelling, gepaard met eene offerande volgens de Wet. Was men te arm om een lam te offeren, dan werd bij deze gelegenheid het offer der armen gebracht, een paar tortelduiven of twee jonge duiven. Veelbeteekend was in dit geval, wat hier plaats had. Vooreerst de vernederende omstandigheden van Jozef en Maria, die beide afstamden uit het koninklijk geslacht van David. Dan het kindeken Jezus gelost en Gode gewijd, die het tegenbeeldige Lam is en die in de H.S. met nadruk genoemd wordt het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt. Maar, zoo vragen we onwillekeurig, was deze plechtigheid, van de uitwendige zijde gezien, nu voor Simeon iets vreemds. Had een man van zulk een leeftijd met meermalen een dergelijke voorstelling voor den Heere in den tempel bijgewoond? En zoo ja, wat brengt den man dan nu in zulk een zalige gemoedsstemming? Dezelfde Geest, die den man naar den tempel had geleid, geeft aan hem eene innerlijke openbaring, waardoor hij ziet, klaar als de dag, door het geloof, dat dit kindeke, uit Maria geboren, de beloofde Verlosser en Zaligmaker is. Nu nam Simeon dat kindeken in zijne armen, zonder dat iemand er aan denkt, om hem dit te beletten, loofde God en zeide: „Nu laat Gij, Heere! Uwen dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien”. De zaligheid gezien! Hoe kan ooit in één woord meer worden uitgedrukt, dan hetgeen we hier van Simeons lippen vernemen. De zaligheid gezien, let wel, niet in den hemel, maar hier op aarde, in dit land van moeite en tranen. „Uwe zaligheid”, dal is de zaligheid door God bereid van voor de grondlegging der wereld. De zaligheid, van welke de Heere in alle eeuwen zulke heerlijke openbaringen heeft gegeven en waar Gods heilige profeten gedurig op hebben gewezen. De zaligheid, welke reeds den stervenden aartsvader Jakob zeggen deed: op uwe zaligheid wacht ik, Heere! In één woord: Simeon ziet de zaligheid in Christus Jezus, die nadat hij in de nederige gestalte eens dienstknechts in de wereld is gekomen, vleesch en bloed uit Maria heelt aangenomen, hier in den tempel in de gedaante van een hulpbehoevend kind wordt aanschouwd. O Simeon, mogen we wel zeggen, wat zijn het groote en heerlijke dingen, waar de kinderen der wereld blind voor zijn, maar die u uit genade hier te beurt vallen. Welk een getrouw en wonderdoend God, die zulke bemoeienissen maakt met een nietig sterveling. Groot, onuitsprekelijk groot is het dezen Godvreezenden man, dat kind in zijn armen te mogen hebben, het aan zijn hart te mogen drukken, het geloovig te omhelzen, als het wonder aller wonderen. Wat ziet het geloof van Simeon een onbeschrijfelijke heerlijkheid in dien Jezus. De Geliefde des Vaders. De wellust des hemels. De Koning der Koningen en de Heere der Heeren. Wat de engel van dat kind uit Maria geboren heeft voorspeld, met te zeggen: Deze zal groot zijn, dat mag Simeon persoonlijk aanschouwen door het geloof. Menschen teekenen Jezus veelal met een lichtkrans om de slapen. Simeon ziet Hem omstraald met al die heerlijke voorspellingen omtrent Hem gedaan, die de Heere onze Gerechtigheid is. Al Gods beloften zijn in Hem ja en amen. Al Gods toezeggingen, in Hem gedaan, zullen vervuld worden. Zoo ziet het geloof door alle duisternissen en schaduwen heen door het licht des Heiligen Geestes, waardoor het hart gestemd wordt tot lot en aanbidding. Hoe kan dit anders? Met een toeeigenend geloof, zoo op Jezus en in Hem de zaligheid Gods te zien, dat geeft vrede voor ons hart. Vrede, die alle verstand te boven gaat. Dan ziet ge in Jezus uw schuldbedekking voor God. Dan ziet ge in Hem uwe gerechtigheid, u volkomen genoeg, om zonder verschrikking voor Gods aangezicht te kunnen verschijnen. In Hem uw Borg en Middelaar. In Hem de verzoening voor uwe zonden. In Hem het schild, dat u tegen al de pijlen des satans beveiligt. In Hem ook voor u het leven en overvloed. Is het dan wonder, dat een Simeon, bij en met al dit heil, zegt: Nu laat Gij Heere! uwen dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord! De man is tot sterven bereid. Hij verlangt niets anders. Zijn innerlijke zielsbehoefte en begeerte is vervuld. Een zalig heimwee naar den hemel vervult zijn hart. Ontbonden te worden en in volmaaktheid zijn God te mogen dienen en verheerlijken is voor hem verreweg het beste. En als Gods raad zal uitgediend zijn en zijn loop hier voleindigd, dan zal de Heere hem, en niet alleen hem, maar ook allen die de verschijning van den Heere Jezus hebben liefgehad, geven het einde en de vervulling. Niet allen Godvreezend en zielen vallen zulke buitengewone openbaringen Gods ten deel als Simeon. Maar wat alle oprecht geloovige zielen met hem gemeen hebben, is dit, dat zij de vertroosting Israëls verwachten. Zij zien die verwachting reeds gekomen met Christus' komst in de wereld, maar zij zien ook nog een andere verwachting van Hem te gemoet. Bij Christus' hemelvaart van den Olijfberg werd het door engelen aan de discipelen herinnerd en verzekerd: deze Jezus, die van u is opgenomen in den hemel, zal alzoo wederkomen, gelijk gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren. De bedeelingen der genade zijn grootelijks onderscheiden. Er is echter geen oprecht geloof denkbaar zonder voorwerp.
Vandaar het apostolisch getuigenis, dat zegt: U, die gelooft, is Hij dierbaar. Zijn trap en mate des geloofs onderscheiden, ook wat men klein en zwak geloof noemt, ziet dierbaarheid en heerlijkheid in Christus. Dat zal allerduidelijks blijken in de beproeving. Koper blijft koper en ijzer blijft ijzer, maar ook goud blijft goud, als het gesmolten wordt. De bloed vloeiende vrouw, waar we in het Evangelie van lezen, had niet gelijk Simeon het kindeke Jezus in de armen, maar welk een heerlijk geloof sprak zich daarin uit, toen zij zeide: als ik alleenlijk den zoom van Zijn kleed zal aanraken, zal ik gezond worden. Al zou de strijd en de aanvechting door den vorst der duisternis zoo hoog uitgaan, dat ge gelijk Esther zoudt uitroepen: Kom ik dan om, dan kom ik om, maar Jezus verlaten en missen kunt ge niet. Neen, Hij is de zaligheid Gods. Van Hem gaat kracht, licht en heerlijkheid uit. Dit neemt het hart in. Dit doet zoo weldadig aan. Daar is al wat in de wereld is, niet mee te vergelijken. Dit deed een Paulus getuigen: Ik acht alle dingen schade en drek te zijn, bij de uitnemendheid der kennis van Christus.
De ongeloovige Joden en hoovaardige farizeën zagen uit naar een Messias met goud bekleed en omringd met aardsche luister en heerlijkheid. Het oprecht geloovig hart ziet als een Simeon uit naar den Christus der Schriften, die de kenmerken bezit, niet door menschen uitgedacht, maar gelijk God de Heere Hem als den Zoon Zijns welbehagens onderscheiden en in Zijn heilig Woord aangewezen heeft. De zaligheid Gods. Wie door Gods genade daar ook maar iets van te zien krijgt, voor dien zal het licht opgaan in de duisternis.
En al is dit dan nog niet aanstonds gelijk aan het licht der zon op den vollen middag, toch zal het licht verspreiden in hetgeen buiten en zonder Christus enkel duisternis is. In Christus is het door God beloofde heillicht gekomen, maar nu moeten door de werkingen van den Heiligen Geest de vensteren onzer ziel worden geopend. Dan, maar ook dan eerst, dringt dat heerlijk, dat weldadig, dat zielverheerlijkend licht naar binnen, om daardoor gevormd en bekwaamd als een Simeon de zaligheid Gods te zien. Heerlijker dan de zon in Gods schepping, die door haar heerlijk en glansrijk licht Gods schepping als in goud en purper gedoopt doet aanschouwen, is het licht, dat in Christus, de zon der Gerechtigheid is opgegaan. Als in de diepte uwer ellende, in de grootheid uwer schuld bij God, en in het bewustzijn van uw volslagen onmacht, niet anders overblijft van uwe zijde dan de droeve erkentenis, dat ge arm, dat ge verloren, dat ge van uwe zijde gezien, voor eeuwig en onherstelbaar verloren zijt, en daar komt een lichtstraal, zij het ook nog zoo klein, waardoor ge iets te verstaan krijgt van dat heerlijk woord: Ik ben gekomen om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was, dan zult ge aanvankelijk iets gaan smaken van de blijdschap, die een Simeon als opspringen deed van vreugde. En eenmaal tot ontdekking gekomen van de schat in den akker, zult ge graven en zoeken, tot ge den schat ontdekt hebt.
Mag het u en mij gebeuren de bewustheid daarvan door Gods Geest in ons gewerkt, te bezitten, dan kunnen we leven, maar we kunnen ook sterven, want dan zegt onze ziele met den zwaarbeproefden Job: Ik weet, mijn Verlosser leeft!
Wat zal dat eens zijn, gunstgenooten Gods, als ge eens zult verwaardigd worden dien Christus van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen. Dan zult ge ten volle verstaan, waar we hier slechts van stamelen kunnen, dat in Hem de zaligheid Gods is.
Dan zullen uwe oogen den Koning in Zijne schoonheid zien.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's

De zaligheid Gods gezien

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's