Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Frankrijk (98)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Frankrijk (98)

De kracht des geloofs (403)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toch wisten de priesters de haat tegen de ketters tot groot fanatisme op te voeren.
Het was September 1557. De slag bij St. Quentin was verloren. Onder het volk waren wapenen uitgedeeld met het bevel zich gereed te houden tot tegenweer. Want men vreesde, dat de Spanjaarden voor de muren van Parijs zouden verschijnen. In de algemeene verslagenheid beschuldigden velen zich, dat ze te zacht geweest waren voor de ketters. Men zeide: „Wij hebben de geschonden eere Gods niet gewroken en nu wreekt God zich aan ons!”
Ongeveer drie of vier honderd geloovigen waren des avonds vereenigd om het Heilig Avondmaal te houden, in een huis in de straat St. Jacques, achter de Sorbonne. Onder de broeders waren vele aanzienlijken en rechtsgeleerden. Ook vrouwen en meisjes waren er vele en bijna alle, slechts vier of vijf uitgezonderd, behoorden tot de aanzienlijkste geslachten. Er waren zelfs enkelen van het hof tegenwoordig.
De doctoren der Sorbonne hadden de wacht gehouden en gaven het teeken tot alarm. Daar men vreesde, dat de vergadering zich verstrooien zou, voor men haar kon overvallen, was er een groote steenhoop opgestapeld om hen, die zich wilden verwijderen, daarmede te begroeten. Toen de vergadering tegen middernacht afgeloopen was, openden de geloovigen de deur van het huis, maar nauwelijks waren ze op den drempel verschenen, of ze werden ontvangen door een hagelbui van steenen en onder de vreeselijkste verwenschingen gedwongen terug te keeren. Door het rumoer kwam de geheele wijk in beweging. Allerlei onheilspelende geruchten gingen onder de menigte rond.
„Zouden de Spanjaarden de stad overrompeld hebben,” vroeg men.
„Neen,” werd er geantwoord, „nog niet; maar het zijn schelmen, die het koninkrijk aan den vijand verkocht hebben!”
„Neen,” spraken anderen,” „het zijn Lutherschen, veroordeelde ketters, die zich verheugen over de rampen van Frankrijk!”
Een algemeen geroep werd gehoord: „dood aan de ketters!” en spoedig was de straat opgevuld met menschen, die zich gewapend hadden met hellebaarden, pieken, spiesen, geweren en al wat maar in de handen kwam.
De belegerden, vreezende dat ze op staanden voet zouden gedood worden, wierpen zich op de knieën en riepen tot den Heere om hulp. Daarna overlegden zij, wat hun te doen stond. Zouden ze zich verschansen tot de gewapende macht tusschenbeide kwam? Maar dat was hetzelfde als zich aan een gewissen dood over te geven! Niet minder gevaarlijk was het, te trachten door deze woedende menigte een weg te banen. Toch werd door de stoutmoedigsten onder hen tot dit laatste besloten, daar ze meenden, dat het aannemen van een krachtige houding den vijand ontzag zou inboezemen. De edellieden trokken hun degens, de anderen volgden. Zij drongen door de menigte onder een hagel van steenen en den aanval der pieken. Maar de duisternis van den nacht begunstigde hen, en ze kwamen er met enkele wonden door. Slechts één enkele werd gedood. Hij geraakte onder den voet en werd zoo verminkt, dat er geen menschelijk gedaante in hem te herkennen was.
Maar nog bleef het lot onbeslist van zoo vele vrouwen en kinderen, die zich niet hadden durven wagen. Zij zochten zich door de tuinen te redden, maar alle uitgangen waren bezet. Met het aanbreken van den dag wilden zij naar beneden komen, maar werden met geweld teruggedreven. De vrouwen rekenden op het medelijden, dat hun toestand moest inboezemen; zo vertoonden zich aan de vensters en smeekten met gevouwen handen om genade, maar daar was geen medelijden bij de vijanden. Reeds bereidden ze zich tot den dood, toen in den ochtend de gerechtsdienaars verschenen met een luitenant aan het hoofd. Deze deed onderzoek naar hetgeen was geschied en toen hij hoorde, dat de vergadering was bijeen geweest om den Bijbel te lezen, het avondmaal te houden en te bidden voor den koning en den voorspoed van het rijk, kreeg hij de tranen in de oogen. Maar hij moest zijn plicht doen. Hij deed de mannen eerst uitgaan, twee aan twee gebonden. Deze werden op alle wijzen gescholden en beleedigd, vooral zij, die door hun lange mantels het voorkomen hadden van leeraars.
Nu wilde de luitenant de vrouwen in het huis laten, maar de menigte dreigde het in brand te steken. Zij werden een voor een uitgelaten, doch werden met lage beleedigingen ontvangen; veler kleederen werden gescheurd en veler haren uitgetrokken, en zoo kwamen ze in de gevangenis
du Chatelet. Honderd twintig tot honderd veertig slachtoffers werden daar opgesloten.

K. (Kampen) V.
(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Frankrijk (98)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's