Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Indrukken en Ervaringen (CXXIX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Indrukken en Ervaringen (CXXIX)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

'k Heb een heerlijke ontmoeting gehad, en daarvan wil ik het een en ander mededeelen. Er wordt mij zoo dikwijls gevraagd, of er ook wel eens vrucht gezien wordt op het werk onder de militairen. Nu is die vraag op zichzelf heel begrijpelijk, want het gaat ook in dit werk om de vrucht. 't Is alleen maar zoo ontzaglijk moeilijk om te constateeren wat vrucht is. Is alles vrucht, wat zich als zoodanig bij ons aandient of wat wij menschen er voor houden? Wie heeft niet telkens ervaren, dat wat hij voor vrucht gehouden had, geen vrucht was en dat wat hij geringschattend had beoordeeld of voorbijgezien, heerlijk opbloeide. Wij blijven allen menschen, die aanzien wat voor oogen is, en die vorm en wezen, schijn en waarheid niet genoegzaam van elkander kunnen onderscheiden. Maar ter zake. Ik ben van den zomer eenige malen in Zeeuwsch-Vlaanderen geweest en heb daar toen openluchtmeetings gehouden. Begunstigd door prachtig weer, kwamen wij òf onder Oostburg, òf onder Zuidzande samen op een eiland, en daar hadden wij het werkelijk goed. De laatste maal, dat ik in de buurt van Oostburg gesproken had, had ik mijn toespraak geëindigd met een kort verhaal, waarin zoo heerlijk de beteekenis van het gebed eener moeder voor haar kind uitkwam. In dat verband had ik toen ook gewezen op het groote voorrecht een biddende moeder te hebben. Ik wist niet, dat daardoor het hart van een sergeant geraakt geworden was, maar dezer dagen is mij dit gebleken. 'k Was weer in West-Vlaanderen en zou spreken in Sluis. Men had daar samenkomsten van de Evangelische Alliantie georganiseerd en omdat er veel militairen in Sluis zijn, ook mij voor een spreekbeurt uitgenoodigd. 't Was verbazend koud en stormachtig, toen ik mij op reis begaf en, eerlijk gezegd, toen ik te Vlissingen op de haven stond en die schuimende golven zag, was ik er maar matig mee verzoend, dat ik de uitnoodiging aangenomen had. Wij kwamen gelukkig aan den overkant en na ¾ uur wachtens ging ik per tram naar Sluis. Wat was het koud in dien tram! En dan dat wachten aan de Draaibrug. Ik zal het niet gauw vergeten. In Sluis kreeg ik een heerlijk kwartier, waar ik heel spoedig zoowel van binnen als van buiten verwarmd werd, want niemand kan beseffen hoe aangenaam het is, wanneer men in een moderne plaats een onderdak vindt bij kinderen Gods. Toen ik sprak over het eenzame en het geisoleerde van het leven in zulk een plaats, zeide de vrouw des huizes: „maar de Heiland weet waar wij wonen”. Dat woord trof mij, want dat is niet alleen een heerlijke waarheid, maar deze waarheid ook als waarheid te ervaren is tot alles en onder alles genoeg. Na het eten gingen wij naar de samenkomst, waar heel veel militairen en burgers tegenwoordig waren.
De protestanten in Sluis, al is hun aantal ook klein, doen heel veel voor de militairen. Huis en hart staan voor de mannen open. Het Mil. Tehuis onder leiding van den predikant verkeert in bloeienden toestand en in het gezin, waar ik ingekwartierd was, hield men lederen Zaterdagavond bidstond, waaraan onderscheidene militairen deelnamen. Ik sprak dien avond over een mensch, die den weg van zijn leven met blijdschap reisde en ik greep die gelegenheid aan met nadruk te wijzen op het bestaan van een blijdschap, die niet vloeit uit noch bepaald wordt door, noch afhankelijk is van onze levensomstandigheden, n.l. de blijdschap, dat Jezus Christus op den reiswagen van ons leven heeft plaats genomen en Hij met Zijn licht en Zijn vrede ons leven vervult. Na afloop zeide een der predikanten, dat hij tot zijn blijdschap had gezien dat ook sergeant.... tegenwoordig was. De wijze, waarop hij dit zeide, wekte mijn belangstelling voor bedoeld jongmensch en ik vroeg hem, wat het met dien sergeant was. „Domine !” zeide hij, „dat zal hij u zelf wel eens vertellen. Op 1e Kerstdag is het voor hem licht geworden en toen heeft hij het mij ook geopenbaard. Maar de stoot heeft hij gekregen onder het slotwoord, dat u gesproken hebt op de weide bij Oostburg.” En weg ging de domine, om een weinig later met den sergeant aan den arm terug te keeren.
„Hier is nu de Veldprediker, waar je het zoo dikwijls over heb gehad en dien je zoo gaarne wilde spreken.” Vertel hem nu maar eens wat je op het hart hebt. Nu weet ieder, dat dit niet zoo heel gemakkelijk is, en daarom kwam ik hem hartelijk zooveel mogelijk te gemoet. „Ja”, zeide hij, „domine, op die weide te Oostburg, toen u het had over die biddende moeder, daar zag ik dat het mis met mij was. Ik had het wel eens gevoeld, als ik zoo in den Haag en andere plaatsen de wereld met volle teugen indronk, maar gezien zooals daar, had ik het nooit. Ik ontzette mij zoo over mij zelf en schaamde mij zoo diep voor God, dat ik op dat oogenblik geen raad met mijzelven wist. En toen had ik u toch zoo gaarne willen spreken, maar iedere poging, die ik daartoe aanwendde, mislukte. Als er gelegenheid toe was, hield de vrees mij terug en als ik alle bezwaren in mij zelven overwonnen had, deed zich de gelegenheid niet voor. Driemaal heb ik u op het terrein nageloopen en telkens nam een ander u in beslag. Hoe ik dien avond naar mijn kwartier gegaan ben, kan ik niet zeggen, maar ik was meer dan ongelukkig. Zondaar was ik, schuld- en doemwaardig zondaar, zonder dat er uitzicht op verlossing op redding was. Weken heb ik in dien toestand geleefd, dan eens wat gemakkelijker, dan eens wat moeielijker, dan eens hoopvoller, dan eens benauwder. Totdat het op eersten Kerstdag licht werd, heerlijk licht in mijn hart en leven, want toen werd Jezus Christus in mij geboren. Die blijdschap zal ik nooit vergeten. Ik moest er van getuigen tegen mijn kameraden en hen aansporen, om te staan naar dat geluk, dat ik bezat. En nu zijn hier mijn kameraden dominé zeide hij. Vroeger waren mijn kameraden in Scala en Flora, maar nu zitten zij in het Mil. Tehuis. Mag ik u nu nog eens hartelijk dank zeggen, dominé, zeide hij en zijn oogen werden vochtig, dat u daarvoor naar Zeeuwsch-Vlaanderen gekomen zijt. En hij greep mijn hand om die heel stevig te drukken. Ik kreeg het gevoel: daar staat een broeder, een jonge man, uit den doodslaap der zonde verrezen en in mijn hart was het woord van den apostel: „Zoo dan, mijne geliefde broeders, zijt standvastig, onbewegelijk altijd overvloedig in het werk des Heeren als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere”. Ik had een goeden avond gehad, Loof den Heere, mijne ziele!

De Veldprediker.

P. S. Uit Haarlem ontving ik ƒ 2.50 gevonden in de collecte, en bij mijn optreden in onze gemeente te Vlaardingen werd er ruim ƒ 50 voor de militairen gecollecteerd. Hartelijk dank!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Indrukken en Ervaringen (CXXIX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1918

De Wekker | 4 Pagina's