Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vurige muur en de heerlijkheid van Jeruzalem

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vurige muur en de heerlijkheid van Jeruzalem

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Ik zal haar wezen, spreekt de Heere, een vurige muur rondom, en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.” Zacharia 2:5.

Zacharia, de zoon van Berechja, is één van die weinige profeten, die geleefd en gearbeid hebben onder de Joden, nadat deze uit de Ballingschap van Babel in hun land waren wedergekeerd. Groote en heerlijke dingen, door Jehovah geopenbaard, heeft de profeet zijn volk bekend te maken.
Zeventig jaren lang had Israël in den vreemde gezucht onder de heerschappij van Babel. Vreeselijk was de zonde bezocht, waardoor zij God tot toorn hadden verwekt, maar nu, zegt de Heere, ben Ik wedergekeerd tot Jeruzalem, met ontfermingen, Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de Heere der Heerscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem worden uitgestrekt.
Een man ziet de profeet met een meetsnoer in zijne hand, die op de vraag waar gaat gij henen? antwoordt: om Jeruzalem te meten, om te zien hoe groot hare breedte en hoe groot hare lengte wezen zal.
Jeruzalem, zoo verneemt hij nader uit den mond eens engels, Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden. De stad zal zoo groot worden dat zij de menigte der menschen en der beesten, niet zal kunnen bevatten. De vraag mocht nu rijzen, of dan aller veiligheid wel zou gewaarborgd zijn, want men roemde immers de veiligheid der stad, vooral met het oog op de groote muur met zijn sterke poorten. Maar nu antwoordt de Heere op de vraag, waarin de veiligheid van allen zou bestaan, die tot dat Jeruzalem behoorden, met te zeggen: „Ik zal haar wezen, een vurige muur rondom, en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar”.
Nu is niet alleen Jeruzalem, maar ook de tempel herbouwd. Dat werk is zwaar beproefd en ging met vele en groote moeilijkheden gepaard. De vijanden hebben het uiterste beproefd om dat werk te keeren, maar de knechten des Heeren zouden zich opmaken en bouwen, en God van den hemel zou het hun doen gelukken. Zoo spraken de bouwers, en zoo geschiedde het, want de Heere, de God Israëls was met hen.
Dat alles was aanschouwelijke voorstelling, hoe het Gods kerk zou gaan, ook in volgende tijden. Onder het zinnebeeld van het aardsche Jeruzalem vinden we menigmaal de kerk des Heeren voorgesteld.
De geloovige Israëliet heeft ongetwijfeld daar iets, wie zal zeggen, hoeveel van gezien, dat de grootste heerlijkheid van Jeruzalem, de stad door Hem verkoren, niet bestond in haar trotsche gebouwen, en dat haar volkomen veiligheid niet was gelegen in zware muren met torens en sterke poorten. Neen, die stad was wel „schoon van gelegenheid en een vreugde der gansche aarde”, maar op de vraag waarom? zong men van haar: God is in haar midden. De geschiedenis heeft dan ook geleerd, dat hoe sterk ook gebouwd, tegen de macht des vijands niets bestand is, als namelijk God de Heere de vijanden wil gebruiken als een roede in Zijne hand, om Zijn schuldig volk te tuchtigen.
Gedurig hebben Gods profeten er op gewezen, tot zelfs na de ballingschap nog, gelijk ook Zacharia, dat de Heere Zijne kerk zou uitbreiden: Het licht, reeds door een Jesaja genoemd, zou niet alleen opgaan over Israël, het volk des verbonds, maar het zou ook komen en doordringen tot hen die in duisternis van het Heidendom gezeten waren. Jehovah is zelf de groote Bouwmeester van Zijnen geestelijken tempel. Menschen gebruikt de Heere als middelen en instrumenten in Zijne hand om Zijn raad uit te voeren. De Zerubbabels, de Jozua's, de Ezra's en de Nehemia's krijgen ieder hun werk, zoowel op geestelijk als op stoffelijk gebied. De Wet zal van Sion uitgaan en des Heeren Woord van Jeruzalem. Het evangelie moet aan alle creaturen worden gepredikt. Uit alle geslachten, talen, volken en natiën, wordt de gemeente van Christus vergaderd. Met de apostelen begonnen, door hunne opvolgers voortgezet, zien we tot op den huldigen dag, dat trots allen tegenstand, dit werk nog altijd voortgaat. Bij al de beroering der tijden, bij al de oorlogen der volken, onder al het gewoel der natiën, tegenover al de machten der hel, is dit werk niet te keeren noch te vernietigen.
En wel opmerkelijk, geen tijd en geen plaats is er ooit geweest, waar dit werk Gods geen tegenstand ontmoette.
Wel is de ééne tijd van de andere zeer onderscheiden. Maar al leven we niet meer onder openbare geloofsvervolging, toch houden onze doodvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vleesch en bloed niet op met strijden. Dat kan trouwens niet anders. De werken der duisternis zijn met de werken des lichts niet te vereenigen. Wat al ketterijen zijn in den loop der eeuwen ontstaan! Hoe wedijveren de machten van bijgeloof en ongeloof als om strijd met elkander! — en hoe moeten wetenschap en onkunde beurtelings dienst doen, onder de toelating des Heeren, om, was het mogelijk, ook de uitverkorenen te verleiden. Daarbij komt nog dat velen zijn geroepen maar weinigen zijn uitverkoren. Christus kerk is maar een klein kuddeken, in vergelijking van hetgeen daartegenover staat. Ook zijn het niet vele edelen, niet vele rijken noch machtigen, maar het zwakke en het dwaze dezer wereld heeft God uitverkoren, opdat zij wijs en rijk zouden zijn in Hem. En vraagt dan iemand waaruit moet het verklaard worden, dat bij er onder dit alles toch de gemeente Gods, het geestelijke Jeruzalem, steeds staande is gebleven, dan lezen we het antwoord in den tekst: De Heere is een vurige muur rondom haar, en de Heere zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar. Vuur is, in eigenlijken zin, een vreeselijk element. Vuur, daar gaan zelfs hongerige leeuwen en brullende hyëna's voor op de vlucht. Vuur doet het machtigste en het dapperste leger wegsmelten. Vuur rukt steen en ijzer uit elkaar. Tegen vuur is niets bestand. Bij zulk een vreeselijk element vergelijkt de Heere Zijn Goddelijke kracht en Majesteit, waardoor Hij zijne kerk beschermt. Ook daar kan men van zingen:

„Daar heeft de vijand boog en schild
En vur'ge pijlen op verspild.”

Neen, laat Bazan's hemelhooge berg met al Zijn hemelen Zion tergen, maar den berg door God begeerd, ter woning om aldaar geëerd, zijn heerlijkheid te toonen, zal God almachtig beschermen. Hij is en zal steeds een vurige muur rondom haar zijn.
Maar meer nog dan dit. Is de veiligheid van een stad gewaarborgd, dan kan ook gevraagd worden, waarin de heerlijkheid van een stad bestaat. En wat zou de ware zoon van Abraham hebben geantwoord op de vraag, waarin Jeruzalems heerlijkheid bestaat? Wat anders, dan hetgeen we in hun godverheerlijkende liederen vernemen, waarin zij melding maken van de tegenwoordigheid van Israëls God, die voorgesteld werd te wonen in Zijnen tempel, in het midden Zijns volks. 't Was niet zonder reden, dat de oude priester Eli verschrikte en van zijn stoel viel, toen hij hoorde, dat de Filistijnen de Ark Gods hadden genomen en weggevoerd. Het was geen wonder dat de overgeblevenen uit Israël in Babel, zich arm en ongelukkig gevoelden, want de kroon was van hun hoofd gevallen. De heerlijkheid Gods was uit hun midden weggegaan. Wel waren ze nog niet geheel van God verlaten, maar zij waren toch in vele opzichten gelijk aan een van God verlaten volk. Maar toen de tijd hunner verdrukking voorbij was, en God de Heere Zijn Woord bevestigde: „Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen”, toen hebben ze weder in de heerlijkheid des Heeren gedeeld.
Meenden sommigen bij den herbouw des tempels, toen zij zagen dat die tweede tempel zooveel minder in heerlijkheid zou zijn dan de eerste, dat dit kwam omdat men alleen op uiterlijke dingen zag, een profeet des Heeren verzekert hun: de heerlijkheid van het tweede huis zal grooter zijn dan die van het eerste. In Salomo's tempel schitterde alles van goud, en was er ook veel heerlijkheid in de uitwendige dienst der Levieten, maar wat was dit alles in vergelijking van Christus, die persoonlijk niet in den eersten, maar wel in den tweeden tempel is verschenen. De Nieuw Testamentische gemeente is de stad Gods, waarop van toepassing is, dat zij geheel verheerlijkt is inwendig.
De Heere is in haar midden. Christus haar verheerlijkt Hoofd en haar Koning, is met en bij haar al de dagen tot de voleinding der wereld. De poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Zij kan zeggen en zingen: Schoon 'k arm ben en ellendig, denkt God aan mij bestendig. De heerlijkheid van Christus is verborgen voor de wereld. Zij ziet daar niets van. Krijgt de gemeente en zoo ook bijzonder ieder geloovige, zich in het ware licht te zien, dan verstaan zij wat het zegt als Christus' Bruid getuigt: „Ik ben zwart doch lieflijk.” Bekleed met de kleederen des heils, en omgehangen met den mantel der gerechtigheid, zal de gemeente, zoo duur gekocht, eens in praal en statiegewaad tot haren Koning worden geleid.
Dan zal het reiskleed in het land der verdrukking gedragen, zijn afgelegd, om dan voor eeuwig te glanzen en te schitteren in de heerlijkheid van Hem, die zeggen kan, waar hij Zich openbaarde: Meer dan Salomo is hier. 't Is goed dat we het weten en in deze bange tijden gedurig bedenken, nu de wereld vol beroering is en alle aardsche troonen wankelen, dat het volk des Heeren veilig is, zelfs in het allergrootste gevaar. Wel niet in dien zin, alsof ook zij niet zouden deelen in algemeene ellenden, maar ook dan zullen zij van hun God niet vergeten worden. Vandaar dat het geloof zelfs in de verdrukking leert roemen en met den Godsman uit de oudheid zeggen doet: „In de grootste smarten, blijven onze harten, in den Heer gerust.” Als het oog mag gericht zijn op die vurige muur rondom hen, en op de heerlijkheid des Heeren, waarmede de Heere in hun midden is, wat zou hun dan nog doen vreezen!
„Nergens veilig”, — zoo is het, en zoo hoort men tegenwoordig van wege al het geweld op dit benedenrond. En voor wie geen toevlucht heeft onder de vleugelen des Almachtigen, en wie geen vrede gezocht en gevonden heeft in het bloed des Lams, voor hem heet het met recht en met nadruk: „nergens veilig”. Maar is de Heere een vurige muur om u, dan zal geen enkele macht iets tegen u vermogen. Gevoelt ge u nog gedurig arm en ellendig, weet dan dat ge in Christus rechtvaardig zijt voor God. En dat al uw rijkdom en heerlijkheid is in Hem, die van den Vader gegeven is tot wijsheid, tot rechtvaardigmaking, tot heiligmaking en tot eene volkomene verlossing. Daarom is niet in uwe afkomst, niet in uwe wijsheid of uitnemendheid boven anderen, maar alleen in God al uw heil en uw eer. Dat doet dan ook Gods kind steeds zeggen en besluiten: Door genade ben ik, die ik ben.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1918

De Wekker | 4 Pagina's

De vurige muur en de heerlijkheid van Jeruzalem

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1918

De Wekker | 4 Pagina's