Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het fondament der apostelen en profeten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het fondament der apostelen en profeten

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen.” Efeze 2:20.


Om de waarde van een of ander bouwwerk, hoe groot en hoe schoon ook, juist te beoordeelen, moet in de eerste plaats met het onderwerk, met het fondament rekening worden gehouden. Is dit niet in orde en beantwoordt dit niet aan de daarvoor gestelde eischen, dan verliest van zelf al het andere zijn waarde. Deze gedachte staat Paulus gedurig voor de aandacht, als hij handelt over den vasten en onbedriegelijken grondslag van de gemeente Gods. Voor ieder geloovige is dit persoonlijk van het grootste belang, zoowel als voor de gemeente des Heeren in haar geheel.
De apostel wijst in ons hoofdstuk de Efeziërs op hetgeen zij geweest zijn, in hun eertijds, zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld, ellende, door Paulus saamgevat in dit ééne woord, dat zij eertijds duisternis waren. Maar vervolgens wijst de apostel hen ook op hetgeen ze nu geworden zijn, als levend-gemaakten met Christus: „Eertijds verre, maar nu nabij geworden door het bloed van Christus. Eertijds duisternis, maar nu licht in den Heere. Als levende steenen toegevoegd tot het gebouw, wiens bouwmeester God is, zijn ze gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen.
Al hun hoop en verwachting voor het heden en voor de toekomst grondt zich niet op kunstiglijk verdichte fabelen, op het werk, op de wetenschap, op de vinding van iets, dat uit den mensch is, maar op den onbedriegelijken en eeuwig vasten grondslag van Gods getuigenis. De leer, welke zij gelooven en belijden, is gegrond op hetgeen de heilige mannen Gods, door den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben gesproken. Apostelen en profeten, in volkomen overeenstemming met elkander, hebben de leer der waarheid, die naar de Godzaligheid is, beschreven. Daarvan is Jezus Christus de uiterste hoeksteen. Deze hoeksteen is door God in Zion gelegd. Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen door God zelf gelegd is. Op dat fondament gebouwd, ieder geloovige, als een levende steen, bekwamelijk samengevoegd, wast de gemeente op tot een heiligen tempel in den Heere. Dat werk wordt op allerlei wijze beproefd. Maar omdat de grondslag zoo vast en zoo zeker is, behoeft men geen gevaar te vreezen. De gemeente is het bouwwerk Gods, waarbij God de Heere zelf voor de uitkomst instaat. Daar ligt dan ook tevens het antwoord in, op de vraag hoe iets, dat al zoo lang en zoo geweldig is beproefd geworden, al de eeuwen door toch is staande gebleven tot op den huldigen dag. Trouwens de Heere heeft gezegd: „de poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen.” Groot, onbegrijpelijk en onbeschrijfelijk groot is de genade, — voor ieder geloovige in 't bijzonder zoo heil-, en troostvol.
In zijn eerste brief aan de gemeente van Corinthe noemt Paulus zich en zijne mededienaren medearbeiders Gods, en laat daarop volgen: „Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij.” Als zoodanig aangemerkt, zijn Gods medearbeiders ook bouwers. Naar de genade Gods mij geschonken, heb ik, zoo betuigt Paulus, als een wijs bouwmeester het fondament gelegd en een ander bouwt daarop. God de Heere werkt middelijk en wil menschen, nietige stervelingen, gebruiken tot Zijn werk en dienst. Maar Hij zelf is en blijft de groote Bouwmeester, die Zijn werk volmaakt. Bij de vraag, zoo ernstig en gewichtig: wat heb ik voor de toekomst te wachten? hangt dan ook alles af van de vraag: wat is de grond van uw hoop? want één van beide, die grond is in wat de opstel hier noemt het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, of die grond is in iets anders. Der geloovigen hoop en verwachting kan en zal nooit beschamen.
Zij verstaan het wat de apostel in vs. 8 heeft uitgesproken: „Zalig geworden uit genade, niet uit de werken.” Zalig geworden door het geloof, dat als middel moet dienen om Christus en al Zijne weldaden aan te nemen.
Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is.
En toch hebben duizenden op wat anders gebouwd. En nog is de menigte onoverzienbaar groot, die in meer of mindere mate wel op het echte bouwwerk gelijken, maar toch het echte bouwwerk niet zijn.
Zal men zich zelven niet bedriegen of misleiden voor de eeuwigheid, dan kunnen we in dezen ons zelven niet te ernstig onderzoeken, want ieder mensch heeft een weg, die hem recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods. Zoo bouwt de ééne op zijn wetenschap, een ander op zijn goede werken, een derde op zijn gevoel en op zijne gestalten, ja het is niet te zeggen waar de arme mensch in zijn blindheid al geen grond van maakt voor de eeuwigheid. De onkunde, de oppervlakkigheid, de inbeelding, de vele treurige voorbeelden doen vele in stille gerustheid leven, zonder ooit ernstig na te denken over de vraag of ook van hen in waarheid kan gezegd worden wat Paulus van de Efeziers getuigt. En toch, — daar komt het voor ieder maar op aan, zullen we getroost kunnen leven en sterven. Kan dit van mij en u worden getuigd, als we zijn afgereisd naar de eeuwigheid, op de vraag, wat er voor ons te hopen is, dan is alles goed.
In alle andere dingen, in gaven, in krachten, in ontwikkeling, in geloofsbewustheid en meer kan o zooveel verscheidenheid zijn. Dan gaat het als in een groote stad, waar ge groote en kleine huizen ziet, huizen met allerlei gevels, maar allen sterk en stevig, omdat alles op deugdelijk fondament is gebouwd. Het beginsel, de grondslag, hier het fondament genoemd, beslist over alles. Paulus legt daar zooveel nadruk op tot hij op een andere plaats met een ander zinnebeeld weder de aandacht opwekt, zegt: „die in Christus is, die is een nieuw schepsel.” Apostelen en profeten hebben nooit anders geleerd. Dat geldt voor Joden en Heidenen. Allen stemmen hiermee in, dat er onder den hemel geen anderen naam gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.
Die Hoeksteen Christus, door menschen verworpen, is uitverkoren en dierbaar bij God. Het fondament van een gebouw wordt in de diepte, onder den grond gelegd. Het is gansch onzichtbaar. Maar zoo vaak op geestelijk gebied doet ons het fondament, waar de apostel hier over spreekt, denken aan dat verborgen werk Gods, waar de oorsprong van gezocht moet worden in de eeuwigheid. De wereld ziet en verstaat hier niets van. Het ongeloof heeft er niet het minste begrip van. Vandaar dat men altijd gedacht heeft en nog denkt: dat bouwwerk zal wel vergaan. Maar neen, dat werk blijft.
Ook in u, als het goede werk in u is begonnen. Al stormt het nog zoo fel, zoodat ge bij oogenblikken als een David vreest nog eenmaal om te zullen komen, door den vijand, die u vervolgt. Er kan vertraging en achteruitgang zijn in de oefening van het geestelijke leven, er kunnen wolken en donkerheden over uwe ziel komen, onder de toelating des Heeren, als het schrik is van rondom, maar, Gode zij dank, de Heere laat het werk Zijner handen niet varen. Te zijner tijd daagt het licht. En als ge dan in Gods licht Gods werk weder in u ontdekt, dan zegt ge amen op hetgeen de apostel hier zegt. Bij het zien, dat ge geheel uw hoop op zaligheid op zulk eene vaste en onveranderlijke grondslag rust, grijpt ge moed en ge zegt met den bekenden dichter: „De Heere zoo getrouw als sterk, die zal Zijn werk voor mij voleinden.”
Bij de vreeselijke dingen, die we zien en hooren in deze veelbewogen tijden, — bij de vele geestelijke schipbreuken, welke we gedurig kunnen waarnemen en bij al de ellende, die we voortdurend in ons zelven ontdekken, is het een onschatbare troost te weten: wat God werkt kan niemand keeren! Nog niet zoo heel lang geleden hoorden we van iemand, die, voor de poorten des doods gekomen, niet meer spreken kon met woordentaal, maar die op de vraag: „hoe gaat het u?” nog met gebarentaal antwoordde. En weet ge hoe dat antwoord was? De man wees met zijne eene hand naar boven en met zijne andere hand naar zijn hart, alsof hij zeggen wilde; Er is verbinding tusschen mijn hart en den hemel.
En als we dan weten, dat we te doen hebben met iemand, die den Heere vreesde in zijn gezonde dagen, dan kunnen we zeggen: zie, dat is een levende steen, gebouwd op dat fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Het fondament der apostelen en profeten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1918

De Wekker | 4 Pagina's