Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Indrukken en Ervaringen (CXLVII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Indrukken en Ervaringen (CXLVII)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen de vrager zweeg, omdat hij niets meer te vragen had. nam eensklaps een tweede het woord (een aanhanger van het spiritisme vermoedelijk) en viel mij aan op dat deel van mijn toespraak, waarin ik gesproken had over den dood, als zijnde niet het einde maar het begin van een ander leven. Daarmede was hij het echter wel eens geweest, maar ik had het bij hem verkorven doordat ik gezegd had, dat wij van dat leven niets konden weten dan door en uit de Heilige Schrift. Daarmee had ik het spiritisme naar het rijk der leugenen verwezen, en ik meen nog, dat het daar tehuis behoort. Hierover wilde hij mij nog even interpelleeren, maar ik onderbrak hem door er op te wijzen, dat ik liever had, dat hij mij daarover schreef, wat hij ook gedaan heeft. Ik moest nu gaan beantwoorden wat men tegen mijne beweringen had aangevoerd, en al waren zij het volstrekt niet met mij eens, zij hebben zich netjes gedragen tot het einde toe. Wanneer iemand plotseling eens uitschoot, werd hij door de anderen tot de orde geroepen. De opmerkingen, die hij gemaakt had inzake datgene wat ik gezegd had over de jonge menschen van dezen tijd, waren niet zoo moeilijk te weerleggen, want daarvoor biedt het leven van onzen tijd zooveel afdoende bewijzen, dat niemand deze toenemende tuchteloosheid en gezagloosheid der jeugd kan loochenen. Dit gaf mij gelegenheid om dieper op het vraagstuk der opvoeding in te gaan en aan te toonen hoe de opvoeding der kinderen in menig huisgezin geheel verwaarloosd en nagelaten werd, — hoe de kinderen zichzelf maar moesten opvoeden, maar hoe de ervaring leerde, dat een kind zichzelven altijd een verkeerde opvoeding gaf. „Een kind”, zeide ik, „wil niet staan onder gezag, wil niet gehoorzamen aan een hoogeren wil, zoodat, wanneer het daartoe niet wordt opgevoed, er een volslagen anarchie in zijn leven komt en deze anarchie draagt hij later mee in de maatschappij, die op gezag en orde en tucht berust. Gevolg is, dat het daar dadelijk en met het gezag en met de orde en met de tucht in botsing komt en er daartoe o zoo gemakkelijk toe komen kan om zich te scharen bij die menschen, die meenen dat er een maatschappij zonder orde, een staat zonder wet en een volk zonder overheid kan bestaan. Deze redeneering maakte indruk op hen. Maar één beweerde, dat een vader zijn kinderen niet behoorlijk kon opvoeden vanwege de kapitalistische maatschappij. Al zijn tijd en al zijn kracht moest hij geven aan zijn arbeid, zoodat er geen tijd en geen kracht meer overbleef voor zijn gezin. Maar daar had ik hem mee. Ik merkte op, hoe meer vrijen tijd de mensch had, hoe meer behoefte hij kreeg aan verstrooiing, omdat de meeste menschen nu eenmaal zijn als de kinderen: zij kunnen zichzelven niet bezig houden. Een gevolg er van is, dat zij allerlei plaatsen gaan bezoeken, waar zij bezig gehouden worden. En wat hebben wij nu in de laatste jaren gezien? Tengevolge van allerlei maatregelen is er meer vrijheid in het leven van den arbeider gekomen. Maar heeft hij die meerdere vrijheid aangewend tot verbetering van zijn gezinsleven? Zijn de menschen meer tehuis dan vroeger, of gaat men zijn meerdere vrijheid doorbrengen op de plaatsen van pleizier?” En toen hebben de mannen erkend, dat het huiselijk leven door de meerdere vrijheid er niet beter op geworden was en dat helaas zeer velen buiten het huisgezin zochten wat alleen in het huisgezin te vinden was.
De tweede bedenking was veel moeielijker. Want dat is eigenlijk de bedenking, waarmede wij allen in dezen tijd te worstelen hebben: hoe staat God tegenover dit ontzettend wereldgebeuren? En nu denk ik niet aan de menschen, die een paar bijbelteksten aanhalen en meenen dat daarmee het probleem opgelost is. Want deze menschen hebben nooit ernstig over de ontzaglijke vragen nagedacht, waarvoor deze tijden ons plaatsen. Vragen, die wij natuurlijk nooit kunnen beantwoorden en die ons toch zoo pijnlijk kunnen kwellen. Maar de richting, waarin deze man de oplossing van het probleem zocht, is de absoluut onjuiste Daar ligt de oplossing nooit. Maar ik heb op dien morgen goed gevoeld hoe er een principieel verschil is tusschen een levens- en wereldbeschouwing, waarin God de plaats inneemt die Hem toekomt, en eene die zonder God wordt opgebouwd. Dat verschil is zoo groot, dat er geen brug kan worden geconstrueerd, waardoor men uit de eene in de andere overgaan kan. De mensch zonder God kent de zonde niet, rekent niet met de zonde, aanvaardt geen zedelijke wereldorde, maar brengt het niet verder dan tot het historisch materialisme. En dat is absoluut onvoldoende om de geestelijke factoren te zien en te erkennen, die achter de zichtbare gebeurtenissen en verschijnselen werken. De mensch zonder God kan niet verstaan wat do dichter gezegd heeft:

„Op den bodem zonder vragen,
Ligt een wereld zonder schuld.”

Ik heb dan ook heel goed gevoeld, dat men met weerlegging van de gemaakte bedenkingen deze mannen niet kan voldoen. Het verschil in levens- en wereldbeschouwing was daartoe te groot, en ik neem het hun volstrekt niet kwalijk, wanneer zij, in die oogenblikken, zich met hun kapitalistische verklaring verreweg de meerderen gevoelden, al heb ik hun ook afdoende aangetoond, dat in het kapitaal als zoodanig nooit de oorzaak van de wereld- en levensmisère kon gelegen zijn. Maar wat ik daar ook heel diep gevoeld heb: wij, christenen, moeten voorzichtiger worden in ons spreken over God! De manier, waarop wij dat dikwijls doen en de gemakkelijkheid waarmede wij het doen is oorzaak, dat de Heere van zijn majesteit en zijn gezag inboet, zoowel voor ons zelf als voor anderen. Laat ons voorzichtig zijn met ons spreken over God, en als wij het moeten doen, laat ons het dan doen met dien heiligen eerbied en dat diepe ontzag, dat ons betaamd, opdat ook de andersdenkenden zien en gevoelen, dat wij spreken over een wezen, dat inderdaad God voor ons is. Vooral in verband met de geweldige gebeurtenissen van dezen tijd is er menigmaal over God geschreven en gesproken op eene wijze, die aan Zijn heiligheid te kort deed en die zijn gezag ondermijnen moest. Tegen zulk ijdel spreken over God staat ons protest, en nog eenmaal herhaal ik: laat ons in ons spreken over God en met een beroep op God voorzichtig zijn. Laat Hem de eere, die Hem toekomt, en laat ons spreken nooit oorzaak zijn, dat anderen met een schijn van waarheid zouden kunnen denken, dat wij zelf de Heere den verschuldige eere niet toebrengen.

De Veldprediker.

P.S. De vraagster uit Dordrecht moest mij haar naam bekend maken; dan zal ik haar antwoorden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1918

De Wekker | 4 Pagina's

Indrukken en Ervaringen (CXLVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1918

De Wekker | 4 Pagina's