Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ziende op Jezus (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ziende op Jezus (3)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, den mensch !” Joh. 19 : 5.

Aandoenlijker schouwspel is op aarde nooit gezien kunnen worden, dan waarop bovenstaande woorden ons wijzen. Een beschuldigde door een Romeinsch rechter onderzocht en herhaaldelijk onschuldig verklaard, maar eindelijk om een hatelijk en bloeddorstig volk te bevredigen, den onschuldig verklaarde aan spot en smaad over te geven, en hem een vreeselijke geeselstraf toe te dienen. Daarna hem aan heidensche soldaten over te geven, die hem een purperen soldatenmantel om de leden hangen, een kroon van doornen hem op Zijn hoofd zetten, om in zulk een toestand den vreeselijk mishandelde naar buiten te brengen en hem voor het volk ten toon te stellen. En die alzoo mishandelde en gemartelde persoon is geen mensch van gelijke bewegingen als wij. 't Is geen misdadiger, neen. Zijn Naam is Jezus. Het is de Zoon des menschen, het is de Eeniggeborene van den Vader. Hij heeft nooit zonde gedaan en geen onrecht is op Zijne lippen geweest. Wat man is die Pilatus, die als Rechter zoo met een onschuldige kan handelen. Wat menschen zijn die krijgsknechten, die wel heiden zijn, maar heidenen zijn toch ook menschen. Maar bovenal mogen we wel zeggen: Welk een geheel eenig voorbeeld is Jezus toch in geduid en lijdzaamheid „om dit alles te verdragen en te willen lijden. Wij zien dit aan, gelijk de pen van den evangelist ons dit beschrijft, maar wie is in staat, mogen we wel vragen, om de diepte van dit lijden te peilen, en het vreeselijke er van naar eisch te kunnen indenken. Zoo ontzaglijk veel lijden is aan dit lijden reeds voorafgegaan.
Pilatus begonnen met toegeven aan den wil van het volk, en met afwijken van het recht, komt van de eene moeilijkheid tot de andere en van het eene kwaad tot het andere, zooals het gewoonlijk gaat met ieder, die van het rechte spoor gaat afwijken. Ten laatste, dat blijkt immers hier, is Pilatus tot alles in staat.
En nu schijnt de Stadhouder nog wel te denken, dat hij op deze wijze van deze voor hem onaangename rechtzaak zal ontslagen zijn, doordat het volk, Jezus ziende, zoo ontzettend gestraft, er wel genoeg van zal hebben, en dat men door een gevoel van medelijden met den mishandelde zal zeggen: laat hem nu maar los. Maar neen, Pilatus, als ge zoo gedacht hebt, dan hebt ge u deerlijk vergist. De haat des volks en de bloeddorst der Joden is zoo groot, dat men alle gevoel van medelijden heeft uitgeschud. Eenmaal heeft men gezegd: Wij hebben eene wet, en naar onze Wet moet hij sterven. Daarom gebeure wat wil, onze eisch is en blijft, dat hij zal gekruist worden.
Zoo vreeselijk is de mensch door de zonde geworden, dat hij, gelijk we hier zien, tot het vreeselijkste in staat is. Als verscheurende dieren ziet men Jezus aan, om Hem als hun prooi geheel in hun macht te krijgen. Men heeft zelfs alle schaamtegevoel afgelegd, of is het niet schaamteloos, om tegenover een beschuldigde, die door den Rechter onschuldig is verklaard, de doodstraf te eischen! Tegenover die woedende menigte staat Jezus nu als het Lam Gods, roerloos, geduldig en zonder tegenspreken of verwijten, met een smart, die door geen sterveling te beschrijven is. Die Romeinsche geeseling was nog zooveel vreeselijker dan de Joodsche. Wat is dat heilig lichaam met bloed en wonden overdekt!
Een historieschrijver zegt, dat men bij de voorstelling van Jezus aan het volk, de slippen van den purperen mantel heeft opgeligt, opdat het volk zou kunnen zien, hoe Zijn geslagen lichaam er uitzag. En dan dat gezegende hoofd, waar nu die doornenkroon op was gedrukt. Wat is een hoofd niet teer. En dan die geweldige doornen, die veel grooter waren, dan die bij ons te lande bekend zijn. Elke doorn maakte een wond en elke wond veroorzaakte bloedverlies. Voorwaar, mogen we wel zeggen: wie heeft een smart gelijk Zijne smart?
Als iemand zijn eigen vader, of een vader zijn eigen kind eens op die wijze zag behandelen, zou men niet haast wanhopig worden van smart en droefheid, alleen nog maar van zulk een schouwspel te moeten zien. Doch nu staan we niet als mensch tegenover een mensch, maar we staan als menschen, als zondige, als dood- en doemschuldige menschen, die door moedwilligen en vrijwilligen afval van God niet anders dan eeuwig straflijden in de hel hebben verdiend, tegenover Hem die waarlijk Gods Zoon is.
Spreekt de profetie van verdrukt en verbrijzeld worden van Christus als het Lam Gods, hier zien we de aanvankelijke vervulling dier profetie, die haar einde bereikt aan het vloekhout op Golgotha. Hier zien we wat het voor Gods Zoon inhield, om in de volheid des tijds als Borg en Middelaar?, voor „Zijn volk op te treden. Wat Hij niet geroofd had, moest Hij nu wedergeven. Zoo en niet anders zou het welbehagen Gods door Zijne hand gelukkiglijk voortgaan. Geloovig op Hem ziende, zooals Pilatus Hem daar uitbracht tot het volk, vallen voor Hem in 't stof, weenend en aanbiddend, die de Zijnen zoo lief heeft, dat het zwaarste offer van Hem geeischt, Hem toch niet te groot noch te zwaar is. Hadden menschen, die als misdadigers worden gestraft, de macht, om aan de smart en aan de schande der straf te ontkomen, zij zouden natuurlijk gaarne van de gelegenheid gebruik maken. Jezus lijdt als de volmaakt onschuldige en ondergaat al Zijn lijden geheel vrijwillig, en dat voor hen, die van nature Zijne vijanden waren. Christus is te Zijner tijd voor de goddeloozen gestorven. Getrouw aan Zijne belofte, die inhield, dat Hij Gods welbehagen zou volbrengen, blijft Hij getrouw ten laatste toe. Als de engelen konden weenen, zouden zij bij dit gezicht van den met doornen gekroonden Heiland hebben geweend! Want hoe diep ook vernederd en hoe ook met smaad en schande overdekt, toch is en blijft, deze diep Vernederde, de Eeniggeborene van den Vader, van Wien God de Vader zelf herhaaldelijk heeft betuigd: deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in denwelken Ik mijn welbehagen heb. En op de vraag: hoe was het mogelijk, dat de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus daartoe Zijn Eeniggeborenen kon overgeven, zegt de Heilige Geest door de pen van Johannes : Alzoo lief heeft God de wereld gehad. Alzoo — lees dit woord met bijzonderen nadruk en dan gevoelt ge: daar ligt de aanwijzing en de verklaring in, als antwoord op de vraag: waarom? Dat is de liefde van den Vader die geeft, maar ook de Liefde van den Zoon, die ook zichzelven geeft, terwijl ook de liefde des Heiligen Geestes zich openbaart in ieder geloovige, die in dien lijdenden Immanuel zijn Borg en Middelaar erkent.
Jezus door Pilatus uitgebracht, dragende de doornenkroon, welk een prediking, waar het lijdensevangelie mede tot ons komt, dat dan in de wereld wordt uitgedragen. Hoe schitteren ook hierin de deugden van Gods heilig Wezen. Bijzonder Zijne rechtvaardigheid, welke geen zonde ongestraft kan laten, waarom Christus als Borg opgetreden, niet is gespaard, maar overgegeven tot in den dood. Dat bewijst tevens, wat zij te wachten hebben, die sterven zonder deel te hebben aan dien Borg, daar er toch geen andere naam is gegeven onder den hemel, waardoor wij moeten zalig worden. Voor hen zal het vreeselijk zijn te vallen in de handen van den levenden God. Wie het bloed des Nieuwen Testaments onrein hebben geacht en geen redding en verlossing in Jezus hebben gezocht, zij zullen eens verwezen worden naar den poel, die eeuwig brandt, en waar hun worm niet sterft.
Eenig schittert ook hier Gods liefde in dit zoo aandoenlijk schouwspel van Jezus, de gemartelde onschuld. Omdat geen andere weg tot verlossing mogelijk was,' heeft God de Heere het allergrootste offer, dat uit den hemel op aarde kan afdalen, geschonken in Hem, die der koningen koning en der Heeren Heere is. Hem door het geloof alzoo te zien als de Gave Gods, als de Middelaar Gods en der menschen, let wel, met geloovige, toeëigening, doet ons zeggen: Voor mij is dit alles geschied. Voor mij die vreeselijke geeselslagen. Voor mij die doornenkroon op dat gezegende hoofd. Voor mij al die smaad en die schande, daaraan verbonden. Is het wonder, dat dan Gods kind in 't stof bukt en in diepe verootmoediging voor Zijn God belijdt; Heere! wie ben ik en wat is mijn huis, dat Gij in genade op mij hebt willen nederzien, om mij deelgenoot te maken van dat onuitsprekelijke heil! En als dan die Jezus u zou aanzien, met doornen gekroond, en met een spotmantel om de leden, en Hij u zou vragen, gelijk later aan een Petrus: „hebt gij mij lief”? Zoudt ge ook niet bedroefd worden en zeggen: „Heere! Gij weet alle dingen. Gij weet ook, dat ik U liefheb.” En geen wonder, want die Jezus heeft al uw schuld op zich genomen. Hij heeft verzoening voor u aangebracht. Eeuwige schande door u verdiend, nam Hij op zich; Uwe smaadheid ziet ge Hem dragen. Uwe zonden hebben Hem al dat lijden veroorzaakt ! Er is dan ook geen voorwerp denkbaar, waarin zooveel is te zien en waaruit zooveel is te leeren. Niets is in dezen met het zien op Jezus te vergelijken. Behaagt het Gode een zondaar daar een recht gezicht van te geven, dan wordt ons zien op Jezus zoo geheel wat anders, dan het zien van anderen. Dan zien we minder op de zonde van anderen, maar allereerst en allermeest op onze eigen zonden. Dan veroordeelen we wel de schandelijke handelwijze van een Pilatus, die als rechter zich verlaagt om een speelbal te worden van bloeddorstige menschen, maar we veroordeelen nog veel meer ons zelven, als we, gelijk zoo velen, korter of langer als openbare vijanden van Jezus hebben - geleefd. En hooger opziende, aanbidden we den wondervollen raad Gods, die in dezen wordt volbracht. Menschen zijn onwetend uitvoerders van Gods raad. Wat ons leggen en zingen doet: Heilig zijn, o God, Uw wegen. Niemand spreek' uw hoogheid tegen. Zoo schoon is het „ecce Homo” van da Costa, wat besluit met deze regels:

Zie den mensch ! den Afgedaalde
Van den Vader, die Hem gaf!
Wien onzondigheid omstraalde
Van de kribbe tot het graf.
Englenwachten, hemelkoren!
Geeft den mensch, Gods eengeboren,
Onbeperkten lof en eer!
En gij mensch, door schuld verslagen !
Zie het Lam, dat haar kwam dragen,
Zie den mensch, uw God en Heer!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1919

De Wekker | 4 Pagina's

Ziende op Jezus (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1919

De Wekker | 4 Pagina's