Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Koning over Zion gezalfd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Koning over Zion gezalfd

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Zion, den berg mijner heiligheid.” Psalm 2: 8.

De tweede psalm behoort, tot hetgeen wel genoemd wordt: verweesde psalmen, omdat de naam van den vervaardiger er niet boven staat, gelijk bij zooveel anderen. Doch al lezen we in den psalm zelve dien naam niet, toch weten we uit Handel. 4, waar deze psalm wordt aangehaald, dat het een psalm van David is. Ook kan men dezen psalm een Messiaansche psalm noemen, omdat we zonder twijfel daarin een openbaring van den Messias lezen, en wel de voorspelling en openbaring van Zijn Koningschap vinden. Koning David was, gelijk we weten, ook een profeet des Heeren. In de eerste verzen van dezen psalm vinden we de beschrijving van den haat en de woede van de vijanden des Heeren. Vorsten en volken spannen saam tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, zeggende: Laat ons hunne banden verscheuren, en hunne touwen van ons werpen. En wat antwoordt Jehovah?
Hoor slechts: Die in den hemel woont, zal lachen, de Heere zal hen bespotten. Hij, die almachtig is, en op wiens wenk de volken moeten beven. Hij die den hemel tot Zijn' troon en de aarde tot een voetbank Zijner voeten heeft, — de God van hemel en aarde, zal tot Zijne vijanden spreken in Zijnen toorn, en in Zijne grimmigheid zal Hij hen verschrikken. Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Zion, den berg mijner heiligheid.
Dit kan alleen worden toegepast op den Messias, terwijl men geheel ten onrechte, daar een andere verklaring aan heeft willen geven. De aanhaling en toepassing dezer woorden in het Nieuwe Testament, heffen hier allen twijfel op.
Het is de openbaring van Gods besluit, in de eeuwigheid genomen. Het is de Vader, die van den Zoon, van Zijn Eeniggeborene, getuigt: Gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Zoo zag door den Heiligen Geest verlicht, het geloof reeds onder de oude bedeeling, het morgenrood van den komenden dag, waarin het Woord in vervulling zou treden, door een Jesaja onder zijn volk verkondigd, met te zeggen: Een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.
En als de engel Gabriël eeuwen later, aan Maria, de gezegende moedermaagd verschijnt, hooren we uit engelenmond onder meer, dat het kindeken dat uit haar zal geboren worden, groot zal zijn, en de Zoon der Allerhoogsten zal genaamd worden, en dat God de Heere Hem den troon van Zijnen vader David zal geven. Hij zal over het huis Davids Koning zijn, in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.
Met de belofte, dat hun Koning komen zou, had de Heere, door den mond Zijner profeten Zijn volk vertroost. Daar zag het volk der belofte verlangend naar uit. De heerlijkste beloften zijn in Hem gedaan. Veel schooner zou Hij zijn, dan der menschenkinderen. Genade is in Zijne lippen uitgestort. Onder den zinnebeeldigen naam van Zion, den berg van Gods heiligheid, wordt de Nieuw Testamentische gemeente aangeduid. Dat Zion wees op het aardsche Jeruzalem, op Zion gebouwd, dat een schaduw was van de kerk des Heeren. Wie oudtijds wettig was gezalfd, hetzij als profeet, als priester of koning, die trad op als wettig dienaar.
Christus, de hier bedoelde gezalfde des Heeren, van wien Konig David een bijzondere type was, is de Gezalfde Gods. De Geest des Heeren Heeren is op Hem.
In die zalving is in de eerste plaats de wettigheid van zijn optreden, en in de tweede plaats zijn volkomen bekwaamheid gewaarborgd. Gezalfd van eeuwigheid, komt Zijne openbaring en Zijn optreden in den tijd, door Gods raad bepaald. Dat groote Godswerk, merkt dit wel op, gaat vooraf, aan al het woeden der heidenen en aan het bedenken van ijdelheid door de volken. In deze donkere, sombre en ernstige tijden, in deze adventsweken, is het een heerlijke stof tot overdenking, voor de strijdende kerk op aarde, voor het overblijfsel naar de verkiezing der genade, te weten namelijk, dat Zion een Koning, een wettig Koning, een almachtig en een eeuwig Koning heeft. De haat en de vijandschap tegen dezen Koning bereikte bij Christus kruisiging haar toppunt, doch toen de vijanden meenden, dat zij het voor altijd hadden gewonnen, was het juist voor altijd verloren.
Christus stierf wel aan het kruis, maar Hij stond immers op uit den dood. Hij voer op ten hemel, en is nu gezeten met Zijnen Vader in Zijnen troon, en zal regeeren tot in eeuwigheid. De haat en de boosheid der vijanden heeft zich bij vernieuwing gekant tegen de apostelen, tegen de gemeente, en we zien een Stefanus sterven onder de steeniging zijner vijanden. Ongeloof en bijgeloof hebben alle mogelijke macht ontwikkeld in den loop der eeuwen, tegen de secte van den Nazarener, en wat heeft dit alles uitgewerkt? Thans zien we de wereld in een toestand als nooit te voren. De ontaarding en verwildering van het menschelijk geslacht is in één woord vreeselijk. Steeds meer en meer zien we de machten samenspannen, tegen Gods Gezalfde en heeft men het gemunt op het erfdeel Gods. En nog altijd gaat het om hetzelfde doel en werkt men als zoodanig uit hetzelfde beginsel. Nog altijd is het: „Laat ons hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen.” Miskenning van God en Zijnen Gezalfde eenerzijds, spot en verachting anderzijds, zien we de Goddelijke openbaring, ons in het Woord van God gegeven, verwerpen, en zeggen de volken met sprekende daden: „wijkt van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben we geen lust.” En de kerk des Heeren, klein als een hutje in den wijngaard, en als een nachthutje in den komkommerhof, zou zeker reeds lang tegenover de groote macht der vijanden zijn bezweken, was dit woord der vertroosting en der blijde hope, haar van haar God niet gegeven: „Ik toch heb Mijnen koning gezalfd over Zion den berg mijner heiligheid.” Die Koning is een geheel eenig, Hij is een eeuwig Koning. Men heeft willen beweren, dat we hier slechts zouden te denken hebben aan David en Salomo. Het verband waarin deze woorden voorkomen wijst echter duidelijk en onwederlegbaar aan, dat we door den spreker, door dien „Ik” dezelfde hebben te verstaan, van wien we lezen: die in den hemel woont enz. Het is de Heere der heirscharen, Jehovah, de machtige Jakobs en de Heilige Israëls. Met andere woorden: de Onafhankelijke die alles doet, wat Hem behaagt, en Wien alles moet gehoorzamen op Zijne wenken. Hij zal Zijn Woord handhaven. Niets kan Zijn hoog besluit ooit keeren, 't wordt van geslachte tot geslacht. De gewijde historie levert overvloedig bewijzen van Gods macht en grootheid. De Farao's, de Nebucadnezars; de Herodessen, worden door Hem vernederd, terwijl een David, een Hiskia en zoovele anderen, wondervol door Hem gered en bewaard worden. Ziende op al die wonderbare verlossingen mogen we wel vragen; Wie is een God gelijk Hij, die wonderen doet op wonderen hooren, en die Zijnen Naam groot gemaakt heeft onder het heidendom. De hoog geduchte Majesteit geeft in den tekst getuigenis van Zijnen Zoon, door Hem tot koning over Zion gezalfd. Gelijk die koning een eeuwig koning is, zoo is ook diens rijk een eeuwig rijk. De geloovigen zijn de onderdanen. Satan met al zijn dienaars zijn de vijanden van dat rijk.
Het rijk van Gods gezalfden Koning is het rijk des lichts, het rijk van Satan is het rijk der duisternis, en al wie daartoe behooren, zijn kinderen der duisternis. Beide rijken staan in onverzoenlijken strijd tegenover elkander. Daaruit ontstaat de groote worsteling op dit benedenrond, tusschen waarheid en leugen, tusschen licht en duisternis. Maar hoe dit gaat, de uitkomst is zeker: Eens zullen de koningrijken zijn geworden onzes Gods en Zijnen Christus, want eeuwig bloeit de gloriekroon op 't hoofd van Davids grooten zoon. Wie door Gods genade tot het Zion Gods behoort, behoeft voor de toekomst niet te vreezen. Neen, dat Zion heeft een koning, dien alle macht is gegeven in den hemel en op de aarde. Die koning is de koning der koningen en de Heere der Heeren, de Heere geweldig in den strijd. Hij draagt een naam boven alle namen. Hij is het, van wien Jesaja getuigt: „men noemt Zijnen Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid. Vredevorst”.
In de volheid des tijds op aarde verschenen in de menschelijke natuur, heeft Hij van Zijn hooge afkomst getuigenis gegeven, met te zeggen: Ik ben uit den hemel nedergedaald. Door teekenen en wonderen heeft Hij Zijn macht en majesteit geopenbaard. Door Zijn luisterijke opstanding uit de dooden is gebleken, dat Hij den dood heeft overwonnen. Verheerlijkt aan des Vaders rechterhand, heeft Hij op den Pinksterdag te Jeruzalem, Zijne eerste rijksgezanten vervuld met den Heiligen Geest, waaruit voor de jeugdige, Nieuw Testamentische gemeente bleek, wat het beteekende, dat de Heere Zijne belofte aan de Zijnen had gedaan, dat Hij met baar zou zijn, al de dagen, tot het einde der eeuwen. Gods gezalfde Koning leeft en regeert. Hij bewaart, vermeerdert en beschermt Zijne kerk, zoo zelfs, dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Laten dan alle vijandelijke machten maar samenspannen, laat onder Gods toelating de nood vaak hoog klimmen, laat bij de laatste worstelingen het zelfs maar schijnen, alsof de antichrist het nog zou winnen, maar geen nood. Als de maat der ongerechtigheid vol zal zijn geworden, en het oogenblik daartoe in Gods raad bepaald, zal aangebroken zijn, dan zal de Sterkere den sterke overwinnen. Dan zal de God des Vredes, den Satan onder Zijne voeten verpletteren. Nu zien we tegen wolken en donkerheden, maar dan zal de Koning Israëls in Zijn schoonheid en heerlijkheid worden aanschouwd. Daartoe wordt thans alles voor bereid, want de Heere komt. Hij komt, die de schrik Zijner vijanden, maar de vreugde is van al Zijne onderdanen. Dan geen koning met een doornenkroon om zijne slapen. Dan geen koning aan een kruis genageld op Golgotha, met een opschrift boven zijn hoofd: „Jezus de Nazarener, de Koning der Joden.” Neen dan zal diezelfde Koning met zijn schitterende Middelaarskroon worden gezien, omringd met Zijne tienduizendmaal duizenden engelen, die ten gerichte komt om te oordeelen de levenden en de dooden. Dat zal de groote, de vreeselijke, de doorluchtige dag des Heeren zijn, die komen zal. Wee dan allen, die voor dezen door God gezalfden Koning niet hebben willen buigen, die geweigerd hebben, zich aan Zijn gezag te onderwerpen. Dan zou men vluchten, als men maar vluchten, men zou zich verbergen, ais men zich maar verbergen kon. God de Heere, die geen lust heeft in den dood der goddeloozen, laat alom zijne stem hooren, er roept: Wend u naar Mij toe al gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer. In Zijn naam worden zondaren genoodigd om dienst te nemen bij Zion's Koning. De meest eerlijke en dierbare beloften doet God aan hen, die Zijn Woord gehoorzamen, en hun heil in Jezus zoeken. Dit te versmaden is verwerpen van, en zondigen tegen de hoogste liefde. Dat is onrein achten het bloed des Nieuwen Verbonds. Voor dezulke blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. De Koning zal hen oordeelen en verwijzen naar het eeuwige vuur, dat niet zal worden uitgebluscht, en waar de rook hunner pijniging zal opgaan tot in eeuwigheid. Zalig, onuitsprekelijk zalig daarentegen zal het zijn voor alle oprecht geloovigen, als zij den Koning over Zion gezalfd, in glans en heerlijkheid zien verschijnen. Op Hem immers was al hun hoop gebouwd. Van Hem was al hunne verwachting. Gelijk hun gezegend Hoofd, waren ook zij op aarde aan smaad en miskenning onderworpen. Wat aan het groene hout is geschied, daar bleef het dorre hout niet voor gespaard. Doch die met Christus hebben geleden, zullen ook met Hem verheerlijkt worden. Nu reeds verheugen zij zich in Hem, dien ze niet zien, met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, want de oprechten hebben Hem lief. Wat zal het dan zijn, gunstgenooten des Heeren! als ge Uw Koning zult aanschouwen, die U voor dezen prijs van Zijn dierbaar bloed heeft gekocht. De engelen hebben in hemelsche legerscharen, bij Zijn komst in het vleesch, Hem ter eere gejubeld, met het „eere: zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in menschen een welbehagen,” maar ook gij zult alsdan kunnen instemmen, met het: eere zij God. Heb dan goeden moed, kruisdrager achter Jezus! De dag uwer volkomene verlossing is aanstaande. Gods gezalfde Koning komt. Nooddruftigen tot Hem gevloden, zal Hij ten redder zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1919

De Wekker | 4 Pagina's

De Koning over Zion gezalfd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1919

De Wekker | 4 Pagina's