Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De blijde boodschap des heils

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De blijde boodschap des heils

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.” 1 Tim. 1:15.

Gedachtig aan zijn eertijds, en bewust van hetgeen hij thans door genade geworden is, roemt Paulus de genade onzes Heeren, die zeer overvloedig is geweest met geloof en liefde, die daar is in Christus Jezus, waarop de apostel dan volgen laat: „Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben”.
Dat is voor Paulus de blijde boodschap des heils, de hoofdinhoud van het evangelie, een woord dat waar, dat getrouw, dat zeker is, en waardig door allen erkend en aangenomen te worden.
Dat woord houdt in de openbaring van die ondoorgrondelijke en onschatbare liefde Gods, die Zijn eeniggeboren en geliefden Zoon heeft gegeven, tot een Verlosser en Zaligmaker van zondaren. Dat wijst ons op de groote beteekenis van de komst van Gods Zoon in het vleesch. Want het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond.
Dat is de groote verborgenheid der godzaligheid, gelijk Paulus deze beschrijft: God geopenbaard in het vleesch. Nooit kwam er een tijding op aarde van zoo groote beteekenis, en van zulk een rijk gezegende vrucht als deze.
Wel mocht een engel uit den hemel, bij de eerste prediking van Christus geboorte aan de herders daarvan zeggen: Ziet ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal. Dat is de ontsluiering van het welbehagen Gods. Dat is het stuk, waar zelfs de engelen begeerig naar waren om in te zien.
Wat in Gods eeuwigen en ondoorgrondelijken raad was besloten, zien we in de volheid des tijds openbaar worden.
Dat is het geheim mogen we wel zeggen, van het wonderkindeken van Bethlehem.
Daarbij mogen we het apostolische woord wel tot het onze maken: O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods. Eeuwen lang hadden de geloovige vaderen daarnaar uitgezien — en ziet daar treden de apostelen op, predikende dat groote heil, dien rijkdom der genade, nu zoo duidelijk geopenbaard.
Zoo wordt die blijde boodschap des heils alom in de wereld verbreid.
Christus Jezus in de wereld gekomen om de zondaren zalig te maken, men moet zich een zondaar kennen, om te verstaan, wat dit inhoudt. Ach zooveel menschen zeggen en belijden wel, dat zij zondaren zijn, zonder ooit gevoeld te hebben, wat dat is, de hoogste Majesteit in de hemelen beleedigd te hebben, reeds in Adam aangemerkt verdoemelijk voor God te zijn, en daarenboven zijn schuld bij God nog dagelijks grooter te maken.
Een gezond mensch kan spreken over de behoefte aan en de weldaad van bekwame geneesheeren, maar zij zien en gevoelen daarbij niet wat een ander ziet en gevoelt, die ernstig krank en aan geweldige smarten onderworpen is. Men moet zich kennen zulk een zondaar te zijn, die met ziel en lichaam onrein en schuldig is voor God, en die zijnerzijds niet anders kan zeggen dan dat het verloren, voor eeuwig verloren is, als geen genade tusschenbeide komt om te redden van den eeuwigen dood.
Vloek en doemwaardig, machteloos en krachteloos in u zelven, en dan te mogen hooren, dat de Zone Gods juist voor dezulken in de wereld kwam om die te redden en zalig te maken, dat is een tijding die in waarde alle andere overtreft. Daar kan eenvoudig niets bij vergeleken worden.
Dat deed de apostel der Heidenen zeggen, dat hij alle dingen schade en drek achtte, bij de uitnemendheid der kennis van Christus. Daarom ook zulk een getrouw en aller aannemingswaardig woord. Rijken en armen, geleerden en ongeleerden, grooten en kleinen, wie we ook zijn, aan dat Woord van dien Zaligmaker hebben we allen behoefte.
Er is ook onder den hemel geen anderen naam gegeven, waardoor we kunnen zalig worden.
Wie van die kennis verstoken blijft moet gewis en zeker voor eeuwig omkomen.
Wie geleefd heeft onder en gedeeld heeft in die Goddelijke openbaring, voor dien blijft geen verontschuldiging, voor dien ook geen slachtoffer meer over voor de zonde. Gelijk op Gods bevel door Mozes een koperen slang in de woestijn werd opgericht tot redding van hen, die door de vurige slangen waren gebeten, alzoo maakt God de Heere het evangelie aan zondaren bekend, opdat zij daarin zouden gelooven en behouden worden.
Werd dit verstaan en geloofd, hoe zou men van alle kanten toestroomen, om dat getrouwe, dat heerlijke en onschatbare evangelie aan te nemen, om die Christus te omhelzen, en in en bij Hem alles te zoeken, wat voor tijd en eeuwigheid noodig is, om getroost te leven en eens zalig te mogen sterven.
Wie dan ook door Gods genade, door de werking des Heiligen Geestes, van zijn geestelijke blindheid wordt genezen, ziet in Christus de Parel van groote waarde. Hij is den geloovigen dierbaar. Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk.
Geen eischen noch voorwaarden stelt die Heelmeester Israëls. Als ge ook maar zonder voorwaarden tot Hem komt.
Komen zooals ge zijt, dat wil Hij, dat vraagt Hij.
Niemand is voor Hem te arm, te slecht, te dwaas of te onrein. Hij kwam niet in de wereld om te roepen rechtvaardigen maar zondaars tot bekeering. Hij heeft tijdens zijne omwandeling op aarde de zondaren opgezocht.
Hij heeft met hen gegeten en gedronken, tot groote ergenis van de farizeeën en de Schriftgeleerden.
Hij vergaf de zonde van die groote en boetvaardige zondares waarvan we lezen in het evangelie. Niet slechts voor den grooten kruisgezant Paulus, maar voor al Gods oprechte dienaren is het zulk een stof van groote vreugde, met die blijde tijding des heils te mogen optreden in een wereld zoo vol jammer en ellende. Al gaat dit vaak met veel moeilijkheden, met veel tegenwerking en teleurstelling gepaard, al wordt dit werk ook door velen gehaat, bespot en belasterd, toch blijft de zaak zelf van zulk een onbeschrijfelijke waardij.
Vraag dat maar eens aan een waarlijk geredde ziel, hoe deze over dat getrouwe en aller aannemingswaardige woord denkt. Wat is dan in de bangste en moeilijkste oogenblikken van het leven, ja zelfs in 't gezicht van dood en eeuwigheid, de genade geroemd, en de lof van het evangelie gezongen.
Dan wordt de eenheid der geloovigen op het heerlijkst openbaar.
Dan smelten alle stemmen samen in die heerlijke woorden van den psalmdichter die zegt: „Hij de Vorst der aard, is aller hulde waard.”
„Zalig maken”,wat zegt dit dan ook veel, onuitsprekelijk veel. Het is verlossen niet alleen van vloek en toorn, van schuld en zonde, maar het is ook recht schenken tot het eeuwige leven.
Viel dit nu menschen te beurt, die het er naar gemaakt hadden, en die als zoodanig op bijzondere verdienstelijkheid konden wijzen, dan was het wat anders. Doch daar kan geen sprake van zijn. Alle roem van 's menschen zijde is afgesneden. Niemand zal uit de werken der Wet voor God worden gerechtvaardigd. Alleen en uitsluitend om zondaren te redden kwam Christus in de wereld. Zondaren, waar ik de voornaamste van ben, zegt de apostel.
Welk een belijdenis!
Ja hem, die zich den grootste der zondaren noemde, is barmhartigheid geschied. Daar schaamde zich Paulus niet voor, om dit in alle oprechtheid te belijden. De man verklaart dat nader met de herinnering, dat hij een vervolger en een verdrukker der gemeente is geweest. In één woord Paulus was vóór zijne bekeering een groote vijand van Christus. Maar wie is dit niet, in zijn onbekeerden toestand?
Van nature is ieder mensch een vijand van God. En wie, die grondig aan zich zelven wordt ontdekt, en uit zoo grooten nood en dood verlost is, zou het Paulus niet willen nazeggen: Mij den grootste dar zondaren is barmhartigheid geschied. Er zijn thans, als we het zoo eens mogen uitdrukken, vele menschen op een nieuwerwetsche wijze bekeerd, Deze hebben zich nooit gekend als „verloren”, en daarom kennen zij zich ook niet als de grootste der zondaren. Geen wonder daarom, dat een man als Paulus altijd de genade Gods zoo zeer roemt, en dat hij als dienaar van het evangelie niets anders wilde weten, dan Jezus Christus en dien gekruist.
Dat is de blijde boodschap des heils, waar ieder geredde zondaar zijn behoudenis aan dankt. Is dat evangelie den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid, hun die gelooven is het kracht Gods tot zaligheid. Wat alzoo voor ieder mensch van het hoogste belang is, wordt in 't algemeen het minste geacht. Daar ligt voor ons het antwoord in op de vraag, wat de dag der toekomst eens openbaren zal. Als die Christus thans zoo gesmaad en veracht in heerlijkheid zal verschijnen en komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden.
En dat oogenblik zal eens aanbreken, waarin Christus de Heere, in majesteit en heerlijkheid zich openbaren zal.
Dan zal alle oog Hem zien, als de Heere der Heeren en de Koning der Koningen, die van al zijn verloste en vrijgekochte volk, lof en eere zal ontvangen tot in alle eeuwigheid.
Met en door Zijn Woord kwam de Heere met de boodschap des heils ook tot u en tot mij. En waarom? omdat de Heere geen lust heeft aan onzen dood noch aan ons verderf.
En nu één van beiden we hebben die blijde boodschap des Heils aangenomen, we hebben die geloofd, en de Zaligheid in Christus Jezus gezocht en gevonden, of de openbaring van die genade bleef tot dusverre zonder gewenschte uitwerking. De vraag is in dit opzicht voor ieder mensch, die onder het licht van het evangelie leeft, en in de openbaring dezer genade deelt: heeft dit alles u verteedert en verootmoedigd, of zijt ge nog blind en verhard gebleven.
Vergeten we hierbij niet, dat ons leven slechts kort is en haastig voorbijgaat. En in dat korte leven wordt ieders lot voor de eeuwigheid beslist. Zoo groot is de genade Gods, dat de Heere niet alleen de boodschap des heils aan zondaren bekend maakt, maar daarbij tevens den weg aanwijst langs welken dat heil is te verkrijgen.
Gelooft in den Heere Jezus Christus, zoo luidt het antwoord op de vraag van den zondaar: wat moet ik doen om zalig te worden. Kan de mensch, dat uit zich zelven niet, opent uwen mond zegt de Heere, en Ik zal dien vervullen.
Op hun noodgeschrei, doet God groote wonderen.
En dat noodgeschrei zal komen, bij ieder, die in eigen schatting verloren is.
Vandaar dat alle door Jezus verloste zondaren eindigen in lof en aanbidding, als met geloovige toeeigening gezegd en gezongen wordt:

Gij toch Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht,
Uw vrije gunst alleen, wordt d'eere toegebracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1920

De Wekker | 4 Pagina's

De blijde boodschap des heils

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1920

De Wekker | 4 Pagina's