Onze Kerkregeering (11)
Artikel 8 der Kerkorde.
Evenals te Wesel, werd ook op de Synode van 1571 bepaald. De Embdensche K. O. zegt in Art. 52:
„In groote gemeenten zal 't oorbaar zijn, dat men sommigen, die hope geven, dat zij de Kerk Gods te eeniger tijd zullen kunnen dienen, in 't bijzonder oefenen in het proponeeren; en op dat het ordelijk geschiede, zal een kerkedienaar over die actie presideeren.”
De Synode van Dordrecht 1574 zeide zelfs duidelijk dat voor onbestudeerden zulke oefeningen in het proponeeren zonden gehouden worden, doch bepaalde er bij dat zulke personen toch bijzondere gaven moeten bezitten om tot de propositen toegelaten te werden.
Men ging al meer en meer gevoelen dat de gewone weg de weg van studie is en bepaalde daarom in Art. 21 Syn, v. Dordrecht 1574:
„ Aangaande degenen die niet gestudeerd hebben, als handwerkslieden en dergelijken, dewelke noch thans goed verstand hebbende, begeerig zijn tot proponeeren én tot den dienst der kerken zich te begeven, zal men alleen die toelaten, die deze gaven hebben:
Ten eerste godzaligheid, ootmoedigheid en zedigheid; daarna goed verstand en discretie; ten laatste gaven van welsprekendheid.”
In 1575 werd de Leidsche Universiteit gesticht. De kerk dacht nu niet meer aan eigen opleiding.
De propositiën bleven wel, maar dienden nu hoofdzakelijk om de studenten naast de studie aan de Academie praktische oefening in het prediken te geven. Daarom zegt Art. 49 der K. O. van 1578:
„In de gemeenten waar studenten der Theologie zijn, zullen dezelve alle weken in eene bijzondere verzameling daartoe bestemd, in tegenwoordigheid der Dienaren des Woords in het proponeeren geoefend worden.” De propositien dienden dus nu meer voor studenten.
Toch werden onbestudeerden niet uitgesloten.
De Synode van Dordrecht 1618/19 oordeelde echter dat deze propositiën meer bepaald voor de practische oefening der studenten moesten dienen, volgens Art. 20 D. K. O. en gaf daarom in Art. 8 een bijzonderen weg aan voor onbestudeerden.
Er was n.l. een vraag ingekomen over de bevordering der „idioten” tot den dienst des woords. Onder „idioten” verstond men toen onbestudeerde personen.
De Synode nam toen in Art. 8 der kerkorde deze bepaling op:
„Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of anderen die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd is van hunne singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid.
Wanneer dan zoodanige personen zich tot den dienst presenteeren, zal de classis hen (indien de Synode het goed vindt) eerst examineeren en naardat ze hen in 't examen bevindt, hen een tijd lang in het privé laten proponeeren en dan voorts met hen handelen, als zij oordeelen zal stichtelijk te wezen.”
Vergelijkt men nu Art, 8 D.K.O.met de bepalingen van Wesel en Embden, dan blijkt dat er allengs kentering was gekomen in de gedachten omtrent het toelaten als dienaren des Woords van onbestudeerden.
Wesel en Embden wilden na korte oefening in het prediken dezulken toelaten.
Dordrecht wil, volgens Art. 8 eerst examen en na afgelegd examen door de classis hen tot de oefening in het preken toelaten.
Zelfs behoort volgens Art. 8 het toelaten derzulken tot de uitzonderingen.
Regel is de weg van studie en de oefeningen in het preeken, zijn volgens Art. 20 D. K. O. voor de studenten in de theologie. Daarom luldt in Art. 8 D. K. O. de algemeene regel aldus:
"Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten.”
Hierop mogen wij wel den nadruk leggen.
Men ontmoet menigmaal christenen, die óf de opleiding langs den weg van studie geheel verwerpen òf althans van minder waarde achten. De mannen, die zonder wetenschappelijke studie tot het ambt komen, zijn in hunne oogen de besten.
Zij hebben onmiddellijk van God door Zijn Geest ontvangen, wat de bestudeerden in de scholen verkregen.
In sommiger oogen zijn zij de mannen des Geestes, de opgeleide dienaren slechts letterknechten. Zij keeren den regel van Art. 8 om en willen bij uitzondering mannen van studie, en die niet gestudeerd hebben als regel.
Is dat nu Dordtsch ?
Neen juist in strijd met de wijsheid en voorzichtigheid der Dordtsche vaderen, die zoo krachtig de zuivere leer op die synode hebben gehandhaafd. Die vaderen hadden achter zich eene ervaring van vijftig jaren, van Wesel 1568 tot Dordrecht 1618. En wat hadden zij geleerd ?
Dat vele predikanten onbekwaam waren. Op de provinciale synode te Leeuwarden 1605 werd hierover zeer geklaagd en door de synode bepaald dat een conscientieus, zorgvuldig en getrouw examen in zake kennis en gaven zou gedaan worden.
Daarmede wilde Art. 8 echter niet de deur sluiten voor godzalige mannen, die door den Heere met bijzondere gaven waren bedeeld. De regel was de weg van studie, doch als uitzondering geldt:
„tenzij men verzekerd zij van hunne singuliere gaven.”
Er bleef dus een weg open voor hen, die „singulier” waren. Men wilde Gods vrijmacht niet beperken.
Hij kan ook bijzondere mannen geven die niet gestudeerd hebben.
Deze moeten echter dan ook bijzondere of zooals Art. 8 zegt „singuliere” gaven hebben.
A.(Apeldoorn.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1920
De Wekker | 4 Pagina's