Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk der Reformatie (46 )

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk der Reformatie (46 )

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof.I Joh. 5:4b.

Schrijvend over het Koningschap van Christus werd het ons duidelijk, dat het gezag in en over de kerk uitsluitend berust bij haar Koning en Heere Echter wordt dit gezag middellijk uitgeoefend door menschen, die niet op eigen initiatief, maar op gezag, d. i. op last en in naam van Christus het regeerambt uitoefenen.
Ik twijfel er wel eens aan of dit hoog heilig karakter van het gezag altijd wel genoegzaam wordt begrepen, zoowel door hen, die in het ambt staan als door hen, die het ambt hebben te erkennen.
Misschien laat ook hier de invloed van onzen revolutionairen tijd zich gelden.
Al heeten wij leden van Christus Kerk, al scharen wij ons dus niet onder de roode banieren, dat neemt niet weg, dat ook de smetstof van dezen tijd de leden van Christus kerk kan infecteeren. Het getal is niet zoo gering, bij wien de beteekenis van het ambt en het heilig karakter van het gezag totaal zoek is en die den ambtsdrager beschouwen als niet meer dan een broeder onder de broederen.
Voor eenigen tijd was een ouderling op huisbezoek — het kan natuurlijk een domine evengoed overkomen. —
De ambtsdrager vond het gezin thuis. Vader is er een, die de weegschaal draagt, die het zeggen durft, die zich geestelijk diep ingeleid acht en die natuurlijk door anderen ook gaarne voor zeer diep en zeer ver geleid wil aangezien worden. 't Is dan ook een beetje erg, dat zoo'n eenvoudige ouderling het vermeet tot „Zijne Hoogheid” een vraag te richten.
Vertel je me eerst eens, hoe God je bekeerd heeft zoo luidt op min vriendelijken toen de vraag van den geestelijken windmaker, want of je al ouderling bent, daar heb ik maling aan.
Wanneer je niet weet, wat God aan je ziel gedaan heeft, man, wat doe je dan aan mijn deur.
Zie — en wat ik hier neerschreef is historisch — zulke uitwassen zijn toch teekenen en geven duidelijk blijk dat zoo iemand nog nooit heeft begrepen wat het gezag in de kerk van Christus beteekent. Zoo iemand is een revolutieman op kerkelijk erf en weerstaat onder veel vroom vertoon de ordonnantiën van Christus.
Overal kunt ge tegenwoordig speuren, dat losmaking van de banden des gezags in alle verhoudingen door werkt en dat het revolutiebeginsel in 't huisgezin, in de school, in de Staat, in de kerk driest weg den kop opsteekt.
Dat verwondere niemand.
Deze tijd met zijn bedenkelijke democratische stroomingen, met zijn socialistische tendenzen, met zijn sterk individualisme grijpt dag in dag uit den hamer en het breekijzer om het gansche gebouw te vergruizelen, dat op de fundamenten van dit goddelijk gezag is opgetrokken.
De mensch is revolutionair van nature. Van zelf treedt die natuurdrift niet altijd even duidelijk voor 't voetlicht.
Maar een wolf, ook al ligt hij te slapen, is even goed een wolf, als dan wanneer hij bloeddorstig op roof uittrekt.
Een slang, ook al ligt ze dan rustig met haar rijk gestreepte huid tusschen de roozen, zoodat een kinderhand ze wel zou willen streelen, is evengoed een slang als wanneer ze den kop optilt en haar gift onverwacht in de verzenen invlijmt.
De vuurspuwende berg moge daar zoo rustig zijn krater toonen, maar hij blijft toch de vijand, die elk oogenblik zijn gloeiend lava kan uitbraken.
En zoo ook blijft de mensch naar het diepst van zijn wezen „hatelijk en elkander hatende” revolutionair, ook al wil onze tijd dien mensch omlijsten met een goudrand van heerlijkheid en deugd.
Wie den mensch kent, den mensch, die niet gehouden wordt aan den gouden tengel van Gods heiligende kracht, heeft zich over niets verwonderd in die vijf bloedige oorlogsjaren, die gepasseerd zijn en verwondert zich ook nu niet, nu het zwaard schijnt te rusten, maar de oude moordlust nog altijd in 't kleed van schoone leuzen wegschuilt.
Zoek daarvan de oorzaak niet bij mannen als de Engelsche wijsgeer Hobbes of de Fransche wijsgeer Rousseau, wijst niet heen naar de Fransche revolutie, noch spreek van Socialisme of Bolsjewisme.
Dat alles zijn slechts golvendrommen, die uit het hart des menschen oprijzen.
Ge moet niet twee eeuwen teruggaan alsof eerst de 18e eeuw heel dat schrikbewind heeft ontketend, ge moet zestig eeuwen terug gaan en dan vindt ge, dat de eerste zonde in het Paradijs niet anders was, dan de verwerping van het wettig gezag, dan een opzeggen van de gehoorzaamheid aan den wettigen Souverein, den Schepper van hemel en aarde.
Adam was de eerste revolutieman.
Hij was de giftige ader, waardoor heel de menschheid is vergiftigd.
En nu zwaait de menschheid het vaandel van volkssouvereiniteit onder de leuze „geen God en geen meester” en wie nog voor Gods souvereiniteit het pleit durft te voeren, oogst niets dan bespotting.
Het Sanhedrin van dezen modernen tijd heeft nu eenmaal met God afgerekend en de wassende stroom van het socialisme en de machtige opstuwende kracht van het Bolsjewisme wettigen de vrees van een dijkbreuk, waardoor de volksstroom in woest geweld zal wegsleuren al wat heilig is en al wat nog durft op te komen voor het goddelijk gezag.
Gezag.
Het ïs voor menigeen een aanstotelijk woord.
Liever schrijft men het niet meer in het woordenboek van dezen ongebreidelden tijdgeest en zoo het al in dat fonkelnieuwe woordenboek te vinden is dan schrijven de heeren er een aan teekening bij en staat er nevens „verouderd.” Toch diene men hier nog wel te onderscheiden.
Dat men zoo schandelijk met het gezag solt en het den narrenkap opzet moet misschien ook voor een groot gedeelte uit onkunde verklaard worden.
Velen zijn er, die niet half begrijpen, wat nu eigenlijk onder „gezag” verstaan moet worden.
Gezag is heel wat anders dan de meer waarde, waarop deze of gene adellijke jonker of parvenu zich laat verstaan.
Gezag is nog iets anders dan de hooghartige toon die door een heer of mevrouw of patroon tegenover zijn ondergeschikte wordt aangeslagen. Juist dit verknoeien van het gezag door deze hooghartigheid is voor een niet gering gedeelte de oorzaak geworden, dat de geest der revolutie werd geprikkeld.

A.(Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1920

De Wekker | 4 Pagina's

De Kerk der Reformatie (46 )

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1920

De Wekker | 4 Pagina's