Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

B. te A. Gaat de heiligmaking voor of volgt op de rechtvaardigmakiing?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het tijdstip, waarop men de rechtvaardigmaking (beter: rechtvaardiging) stelt.
Acht men, dat men eerst dan van rechtvaardigmaking kan spraken, als de persoon wien zij betreft, tot bewustzijn zijner rechtvaardiging komt, dus door het geloof zich als een gerechtvaardigde leert kennen, dan gaat zeker de heiligmaking vóór de rechtvaardigmaking. Immers de levend gemaakte geeft terstond blijken van het werk der heiligmaking in hem. Wat toch is zij, de heiligmaking, anders dan de waarachtige bekeering, waarvan onzen Heidelbergschen Catechismus spreekt in Zondag 33, de afsterving van den ouden, de opstanding van den nieuwen mensch?
Deze neemt een aanvang terstond met de wedergeboorte, waarbij de mensch ontvangt verlichte oogen des verstands, een omgebogen wil en eens Gode-gewijde regeling zijner hartstochten.
De zonde wordt hem zonde, de gerechtigheid gerechtigheid, de wil Gods wordt hem heilig. Hij krijgt een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch en lust om in die wet te leven,
Van een liefhebben der zonde is hij omgezet in een zondehater; van een vijand Gods in een die naar do verzoening met God vraagt. Zijn vlieden van de zonde, zijn belijden zijner ongerechtigheid, zijn zoeken van den Heere, het spreekt alles van het werk des Heiligen Geestes in zijn hart. De heiligmaking is er, niet als vrucht van werkheiligheid, maar als grond van zijn leedwezen over zijne zonden, het haten en vlieden er van, als grond van de lust en liefde om, ware het mogelijk, volkomenlijk naar den wille Gods in alle goede werken te leven.
Nu kan dit zeer wel gevonden worden, zonder dat de persoon voor zich zelf kan spreken van het „gerechtvaardigd zijn uit het geloof en dus vrede hebben bij God”. In den regel zal dit een tijdlang de toestand zijn, waarin de wedergeborene zich voelt.
We dienen echter ook op te merken, dat de geloovige in dien stand, zijne heiligmaking als zoodanig niet erkennen kan. Van werkzaamheden kan hij spreken, van beloften en toezeggingen, en toch… hij durft voor zich zelf het niet te aanvaarden. „Mocht ik het slechts weten!”
Hij heeft eene opklaring over Gods verhouding tegenover hem, of, wilt ge, een nieuwe daad, noodig, zal hij zich kunnen rekenen tot degenen, voor wie het „niet verdoemelijk geldt. Die nieuwe daad noemt hij dan zijne rechtvaardigmaking.
Is zij het ook?
Voor zijn bewustzijn, voor zijne conscientie, voor de wetenschap zijns harten wel. En toch stelt hij het tijdstip zijner rechtvaardiging te laat,
Niet naar de onderwerpelijke voorstelling maar naar de voorwerpelijke werkelijkheid heeft de rechtvaardigmaking plaats in de stonde der minne, als God tot den dooden zondaar spreekt: Leef! Was hij als doode zondaar kind des toorns, in de daad der wedergeboorte ziet God hem aan in Christus, die voor dien zondaar volkomen de schuld betaald, volkomen de goddelijke wet volbracht heeft.
De daad der wedergeboorte (roeping) stelt hem als één met den Christus. Voor hem, dien nieuwen mensch, is de schuld geboet, de wet aan beide zijden, dreigend en eischend, bevredigd.
Alzoo is er voor den wedergeborene geene verdoemenis meer; hij moge zich doemwaardig gevoelen, doemschuldig is hij niet. Naar de ervaring van de ziel geoordeeld moge dus de heiligmaking vóór de rechtvaardigmaking gaan, naar de werkelijkheid van Gods werk is het zoo nier. Alleen bij den gerechtvaardigde is heiligmaking.
Volgt zij dan op de rechtvaardigmaking?
Moeilijke vraag. Laat ons zeggen, dat haar begin met de rechtvaardigmaking samen valt. Als voort gezette daad kunnen we dan van haar zeggen, dat zij volgt.
Geve de Heere ons maar een rechte kennis van Zijn werk, opdat we er den troost van mogen bezitten.

Niet onze gedachten over ons zelf, maar Gods gedachten over ons beslissen over onzen staat.

Apeldoorn., Borneolaan 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1920

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1920

De Wekker | 4 Pagina's