Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het groote uit het kleine

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het groote uit het kleine

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï en eene scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen.”Jes. 11 : 1.

„Het licht van Israël zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige tot een vlam, welke in brand steken en verteren zal zijne doornen en zijne distelen, op eenen dag”.
Verklaring van deze veelbeteekenende profetie, in het voorafgaande hoofdstuk, vinden we in de hier bovenstaande woorden. Vijanden maken zich op om te verwoesten en te verderven.
Duisterder dan ooit zal de toestand worden voor het erfdeel Gods, maar de Heere zal opstaan en over Sion zich ontfermen, de tijd komt, dat de Heere haar genadig zal zijn.
Die uitkomst zal echter geheel anders zijn, dan menschen zich hebben voorgesteld. Niet van groote dingen, die de menschen voor groot aanzien, maar wat in het aanzien klein en gering is, daardoor zal Israëls God, de meest heerlijke dingen doen openbaar worden.
Wat de profeet in het eerste vers van ons teksthoofdstuk bedoelt, ziet ongetwijfeld op de komst van Vorst Messias. Deze zal, wat zijne menschelijke natuur betreft, nederig en gering zijn in zijn opkomen. In fijne beeldspraak wordt dit vergeleken bij een rijsje, een zeer fijn takje of spruitje, dat uit de aarde opkomt, niet uit een zaadkorrel, die in de aarde is gevallen, maar uit een afgehouwen tronk.
Daarmee wordt gezinspeeld op het Koninklijk geslacht van David.
Het huis van David scheen voor altijd verdwenen.
Er was van deszelfs glans en heerlijkheid niets te zien.
't Was er mee, evenals met een fraaien boom, die uitgehouwen is, en waarvan slechts nog een tronk, een ondereind, in en onder de aarde verborgen, is overgebleven.
Maar nu komt juist uit dien afgehouwen boom en tronk, een rijsje, een fijn en teeder takje te voorschijn, dat takje zal een boom worden en die boom zal vrucht dragen. In hoofdst. 53 lezen we nog nader van dat rijsje, dat opgeschoten en als een wortel uit een dorre aarde, zonder gedaante en zonder heerlijkheid zou zijn. Als wij hem aanzagen, zegt de profeet, zoo was er geen gestalte, dat wij hem zouden begeerd hebben.
Zoo zou zijn de Spruite des Heeren, de Spruite uit het huis van David.
Dat is het groote wonderwerk des Heeren, dat op de meest wondervolle wijze zal worden uitgewerkt, in de volheid des tijds.
Jesaja, de profeet des Heeren, voorspelt het aan zijn tijdgenooten, dat eene maagd zat zwanger worden en een zoon baren, en men zal zijn naam Immanuel heeten. Dit was de blijde tijding, waarmee de engel Gabriël van den hemel gezonden tot de maagd Maria kwam, met de verzekering, dat het kind uit haar geboren, groot zou zijn, en de Zoon des Allerhoogsten zou genaamd worden. Maria was uit het buis en uit het geslacht van David, zoowel als Jozef met wien zij ondertrouwd was.
Tot welk een geringen staat beiden waren gekomen blijkt uit de offerande van jonge duiven, door hen den Heere gebracht, bij de voorstelling van het kindeke Jezus in den tempel.
Dat, in verband met het geboren worden in een beestenstal, en met de latere openbaring des Heeren was alles in overeenstemming met de profetie: Een wortel uit een dorre aarde, een rijsje uit een afgehouwen tronk.
Zoo wijst reeds de profetie, op de diepe verborgenheid der Godzaligheid, hoe het Woord vleesch is geworden en onder ons beeft gewoond.
Om Borg en Middelaar te kunnen zijn, moest Christus niet alleen door lijdelijke maar ook door dadelijke gehoorzaamheid, zich aan geheel de wet Gods onderwerpen.
Paulus herinnert er de gemeente aan als hij schrijft; Gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwent wil is arm geworden, daar Hij rijk was.
Zijn heilige ontvangenis, Zijn nederige geboorte, geheel de wijze van Zijn optreden, het zal alles beantwoorden aan dat woord van den ouden Godsprofeet: voortkomen als een rijsje uit den afgehouwen tronk van Isaï. God is getrouw. Gods belofte aan David en zijn huis gedaan, zal vervuld worden, al gaat dit tegen alle verwachting van menschen in.
Maar wat klein en gering is in de oogen der menschen, toch kan God de Heere daaruit groote dingen doen voortkomen. De scheut uit Zijne wortelen, dat klein en teeder spruitje zal opwassen als een vruchtdragende boom, en het zal vrucht voortbrengen.
En die vrucht zal heerlijk zijn.
Daar zal over gesproken worden, niet alleen, als de vervulling zal gekomen zijn, maar zelfs zoo lang als de wereld op hare grondvesten staat. Reeds Mozes had gesproken van een Profeet als hij, dien de Heere zou verwekken, en naar wien het volk zou hooren.
In de Hoogepriester onder het Oude Testament was Christus in Zijne Hoogepriesterlijke waardigheid afgeschaduwd. En Israëls gewijde zangers, hadden in hun profetische liederen van Hem gezongen, als van den Koning door God over Zion gezalfd, als over den berg van Gods heiligheid.
En op de vraag waarom en waartoe dit alles, kunnen we antwoorden met te zeggen: Het was om aan de vrucht te doen denken, die uit des Middelaars waardigheid zou voortkomen. Daar werd door het volk Gods in donkere tijden naar uitgezien.
Met de belofte van die komst van die Davids Spruit werd Gods overblijfsel bemoedigd en getroost. Als dan de vijand zou aanbreken als een stroom, zou de Geest des Heeren de Banier tegen hem oprichten.
Onder allerlei schoone beeldspraak wordt op de vrucht van Messias komst gewezen. Vooral Jesaja is het, die er gedurig op wijst.
Wat al heilgeheimen lezen we in hoofdst. 9 in al die namen, Hem toegekend.
Welk een rijk gezicht wordt in hoofdst. 25 ons in de toekomst gegeven, als daar sprake is, van een vette maaltijd, dien de Heere allen volken maken zal. En wat zegt het veel, om niet meer te noemen als we hoofdst. 60 hooren gewagen, van licht dat zal opgaan over hen, die in duisternis, en in de schaduwe des doods gezeten zijn.
Dat is, zou men kunnen zeggen: het voorwerpelijke van de zaak. En dan de onderwerpelijke zijde van deze waarheid?
Dan denken we aan den toestand en aan de behoefte des zondaars. Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn. En wie, die door Gods Geest recht aan zijn bestaan wordt ontdekt, zal zich dan niet onder die kranken tellen, die den Heelmeester uit Israël van noode hebben. Ga dan met uw zielsnood en krankheid de wereld maar door.
Zoek en vraag maar naar hulp en uitkomst, als de last der zonde u drukt. Als het bewustzijn van schuld u met schrik en vreezen aan de toekomst doet denken. Ach wat stelt dan alles wat buiten God is teleur.
Er is maar één Naam onder den hemel gegeven, door welken wij moeten zalig worden. Die Naam draagt Hij, die als een wortel uit een dorre aarde is voortgekomen. Waarachtig en rechtvaardig mensch, en toch ook waarachtig God. Op Hem zal de Geest des Heeren Heeren rusten. Hij zal verbinden de gebrokenen van hart. Den gevangenen zal Hij vrijheid uitroepen en den gebondenen geven, opening der gevangenis. Hij zal uitroepen het jaar van het welbehagen des Heeren, en den dag der wraak onzes Gods. Hij is gezalfd ook om allen treurigen te troosten.
Zoo wordt onder meer, de vrucht voorgesteld en omschreven, die uit het rijsje en uit die wortel uit een dorre aarde zal voortkomen.
Geen wonder dan ook, dat bij de vervulling van Gods belofte, hemel en aarde in beweging komen, ja dat zelfs Gods heilige engelen in verrukking komen.
Als dat heil alom zal worden bekend gemaakt en verbreid, dan zal erkend worden, dat er raad is voor verlegenen, dat er licht is voor hen, die in duisternis zitten, dat er troost is voor hen, die bitterlijk bedroefd van ziele zijn. Immers men zal de spruit, die komt noemen Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden.
Zie dat alles moest het verlangen wel opwekken en versterken van alle heilbegeerigen, die onder de oude bedeeling leefden, en die op geen andere wijze konden zalig worden dan ook wij.
Waar men eeuwen lang naar had uitgezien, dat zou op des Heeren tijd komen. Daartoe werd alles op bijzondere wijze voorbereid.
De stem des roependen in de woestijn, zou aan de komst van Christus voorafgaan. De laatste van Israëls profeten is als de man Gods, die het zijn volk toeroept:
Ziet Ik zende mijnen engel die voor mijn aangezicht, den weg bereiden zal. Als met en in hem de zoon van Zacharias en Elisabeth zal optreden, zal het uit Zijnen mond worden gehoord: Hij komt na mij, die voor mij geworden is, want Hij was eer dan ik. Zoo weet dan de Heere uit hetgeen klein is in der menschen oogen, het groote voort te brengen.
Hij de Heere, is wonderlijk van raad en machtig van daden.
Nog maar enkele dagen, zoo de Heere wil en wij leven, en dan staan we met geheel de Christenheid gedachtenis te vieren van de menschwording van onzen Heere Jezus Christus.
Dan zal op ons heugelijk Kerstfeest gedachtenis worden gevierd van de vervulling der aloude Gods belofte, door Gods heilige profeten, zooveel eeuwen te voren voorspeld. Terwijl de dagen zoo kort en veelal zoo donker en zoo somber zijn, komt dan tot ons de prediking, van het heerlijkste Licht, dat op aarde ooit is aanschouwd. Het licht van Hem, die als de Zon der Gerechtigheid zou opgaan, naar Maleachis voorzegging.
Bij al de beroering en duisternis dezer tijden, is dit de blijde Evangelie boodschap, die in den naam des Heeren, alom den volke wordt verkondigd.
Velen zijn helaas daarvan afkeerig, willen er niet naar hooren, en achten daarmede het bloed des Nieuwen Testaments onrein, zonder daarbij te bedenken dat voor de zoodanigen geen slachtoffer meer overblijft voor de zonde.
Anderen hooren daar wel naar, maar zonder de noodige belangstelling, zonder ware zielsbehoefte, om met dat licht, dat van Christus uitgaat, inwendig bestraald te worden.
Nog weer anderen daarentegen, zijn aanvankelijk verlicht geworden, en verlangen steeds weer van die hemelsche genietingen te mogen smaken.
Voor ieder oprecht geloovige, voor alle heilzoekende zielen, voor allen, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, is het aangenaam en begeerlijk, om telkens bij vernieuwing, dat aloude, maar toch altijd nieuwe Kerstevangelie te hooren.
Moest Gods oude volk bij de belofte leven, ons is het uit genade geschonken, onder de zooveel heerlijker bedeeling der vervulling te mogen leven.
Stemme ons dit tot ootmoed en dankbaarheid.
Bereide de Heere ons, en mag het zijn velen met ons, om op waardige wijze, gedachtenis te vieren van Gods groote daden.
Het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond.
Ziedaar het wonder aller wonderen, dat bij vernieuwing aller aandacht zal vragen, en waarin de groote verborgenheid der Godzaligheid ons is geopenbaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1920

De Wekker | 4 Pagina's

Het groote uit het kleine

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1920

De Wekker | 4 Pagina's