Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rijk worden door armoede

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rijk worden door armoede

(Kerstfeest.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwent wil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden.”2 Cor. 8:9.

Reeds hooren we in onze gedachten de Kerkklokstoonen, op den morgen van ons heerlijk Kerstfeest, waarbij we worden geroepen met allen, die daartoe in de gelegenheid zijn, om op te gaan ten huize des Heeren, en te hooren, de blijde boodschap, welke alom staat verkondigd te worden, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was.
De volheid des tijds was aangebroken, en nu wordt ook dit woord der profetie vervuld, dat Christus te Bethlehem zou geboren worden.
Gods bijzondere voorzienigheid had het alzoo bestuurd, dat Jozef en Maria, beide uit het Koninklijk geslacht van David, naar de stad Davids, Bethlehem genaamd, moesten reizen, om aldaar beschreven te worden. En toen zij aldaar waren, werden de dagen van Maria vervuld, en zij baarde haren eerstgeboren Zoon, wond hem in doeken en legde hem neder in de kribbe, (in den beestenstal) omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.
Alzoo wordt ons in soberheid van taal, met den grootsten eenvoud, het grootste wonder der wereld door den evangelist Lucas vermeld.
Dat is het groote feit, waar Paulus de gemeente te Corinthe aan herinnert, met te zeggen: gij weet de genade van onzen Heere Jezus, dat Hij om uwent wil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden.
De liefde van Christus, daarin geopenbaard, gebruikt de apostel als drangrede, om de gemeente tot wederliefde op te wekken.
Daarbij wijst Paulus dan allereerst op het feit van de menschwording van Christus, en daarbij ook op deszelfs gezegende vrucht, door daarvan te getuigen: dat Christus om hunnent wil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat zij door Zijne armoede zouden rijk worden.
Daarbij doordenkend, moeten we wel zeggen, wat klinkt dit u in den eersten opslag vreemd: rijk worden door armoede.
Toch is het zoo.
Dat is geen fantasie of verbeelding, maar volkomen werkelijkheid.
De menschwording van Christus is maar niet een op zichzelf staand dogma. Neen we kunnen zeggen, dat is de openbaring van het wonderbare welbehagen Gods, wat niet alleen menschen, maar wat zelfs Gods heilige engelen in verrukking brengt.
Niet slechts omdat dit wonderwerk Gods zoo groot is, maar ook met het oog, op de rijk gezegende vrucht daaruit voortvloeiend.
Paulus spreekt in onzen tekst van de genade van onzen Heere Jezus Christus. Ook de genade des Vaders is daarvan niet uitgesloten, want het is de Vader, die daartoe naar Zijn ondoorgrondelijke liefde den Zoon gaf. En zoo ook de genade des Heiligen Geestes, welke daarvan evenmin is af te denken.
Maar nadruk legt de apostel hier op den naam van Christus, omdat in Hem de verdienende oorzaak der zaligheid meet worden aangemerkt.
Hij is om uwentwil arm geworden, dat wijst op de vrijwillige vernedering van den Zone Gods, die de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, ons in alles is gelijk gewerden, uitgenomen de zonde.
Om de vreugde hem voorgesteld heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht.
Genade is het, die Hem, die rijk was, arm deed worden.
Van eeuwigheid één wezen met den Vader en den Heiligen Geest, verlaat Hij uit vrijwillige liefde den hemel, komt op de vanwege de zonde vervloekte aarde, neemt de menschelijke natuur aan, en heeft daarmede gelijk de Schrift zegt, zichzelven „vernietigd”, ontledigd, en Zijne heerlijkheid afgelegd.
Zoo ligt dat wonderkindeken van Bethlehem, de eerstgeboren zoon van Maria, daar in een voederkribbe in den stal, en waar daar iets zoodanigs werd gezien mag dat wel profetie heeten; van dat vernederd leven en dien vreeselijken dood, wat volgen zal.
Wel mag Paulus dat genade noemen, zoowel met het oog op die vrijwillige vernedering, als met het oog op de gezegende vruchten, daaruit voortgekomen.
Immers die Christus is gegeven tot wijsheid, tot rechtvaardigmaking, tot heiligmaking en tot volkomen verlossing.
Gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, zegt de apostel, en dat maar niet in dien zien, gelijk velen dat weten met een louter historische kennis.
Neen, zij kenden en erkenden den Christus der Schriften, die menschen te Corinthe, van wie de apostel zegt: „zij gaven zichzelven eerst aan den Heere, en daarna aan ons, door den wille Gods.”
Aan die genade dankten zij het nieuwe leven, dat zij door wedergeboorte waren deelachtig geworden. Zij wisten, dat er buiten Christus geen zaligheid is. De zondaar heeft daartoe noodig een Middelaar, die voor hem tusschentreedt, een Borg die zijn schuld overneemt en verzoent.
Dat is de genade, die zeggen en erkennen doet, dat Christus een verzoening is voor onze zonden.
O wonder aller wonderen! mogen we wel zeggen, bij het geloovig zien op dat kindeken in de kribbe.
Daarin zien we het Woord, dat vleesch is geworden, en dat onder ons heeft gewoond.
God uit God en licht uit licht.
De steen door de bouwlieden verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar. Die heerlijkheid is verborgen voor het oog van de kinderen der wereld. Voor hen is in dat kindeken niets bijzonders te zien.
Dan kan men zien de nederige omstandigheden van dat kind in den beestenstal, maar het voornaamste van die vernedering ziet men niet. Christus is maar niet arm geworden gelijk zoo menig kind arm in de wereld komt, en onder nederige en armoedige omstandigheden opgroeit, neen, in dat arm geworden van Christus spreekt een wilsdaad van Christus zelf.
Wat de Vader wilde die Zijn eeniggeboren Zoon gaf, dat wilde ook de Zoon, die ook zich zelf daartoe gaf. Het is Zijn stem, die we in de profetie beluisteren, als daar gezegd wordt: Ik kom o God! om Uw welbehagen te doen en Ik draag Uwe Wet in het midden mijns ingewands.
En op de vraag waartoe die alles te boven gaande vernedering, waarom al die smaad en die schande daaraan verbonden aanvaard, zegt het antwoord: dat is geschied om uwentwil.
Hier zien we in een diepte, door menschen noch engelenverstand te peilen. „Om Uwent wil”, dat gaat allereerst tot de geloovige belijders van Christus te Corinthe, maar vervolgens ook tot allen die in Christus geloven.
Want daartoe heeft God Zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Dat is de rijkdom en de heerlijkheid ons in het Kerstevangelie verkondigd. Dood door de zouden en de misdaden, moet ieder kind van Adam worden levend gemaakt met en door Christus, zullen we het eeuwige leven beërven. Dat leven is in Christus.
Dat worden we door geloofsvereeniging met Christus, en nooit anders, deelachtig.
Hij is de Wijnstok, waaruit iedere ranke leeft.
Om dien levensgrond in zich zelven te bezitten, moest Gods Zoon de menschelijke natuur aannemen. En Hij heeft dit gedaan, uit de maagd Maria, door de werking van den Heiligen Geest.
Zonder gedaante en zonder heerlijkheid komt Hij in de wereld, en openbaart Hij zich in de wereld, geheel overeenkomstig hetgeen een Jesaja en andere profeten van Hem hadden voorspeld. Maar onder en door die nederigheid, schittert gedurig zijne grootheid. Hemel en aarde geven er getuigenis van.
Wat de wereld niet ziet, dat ziet het geloof.
De wijzen uit het Oosten hebben zijne Ster gezien. Zij zijn uit verren lande gekomen, om Israëls Koning te aanbidden.
De wachters in Bethiehems velden gaan op het bericht van een engel, en vinden Maria en Jozef, en het kindeken liggende in de kribbe.
Gods heilige engelen hebben den lof en de glorie des Allerhoogsten bezongen. Een Simeon in den tempel is tot sterven bereid, nu hij de zaligheid Gods gezien heeft in dat kindeken, dat hij in de armen heeft genomen en aan zijn hart drukt.
Wel mag een Paulus schrijven aan de gemeente:
Gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwent wil is arm geworden, daar Hij rijk was.
Rijk worden in God.
Rijk worden, al waart ge naar de wereld, de allerarmste.
Rijk worden, niet in vergankelijke dingen, maar in schatten, welke de mot niet eet, en de roest niet verteert.
Rijk worden, verstaan we dit wel, als de vrucht van Jezus' zoo diepe vernedering. Hij, die mede Schepper is van hemel en aarde ligt daar als een hulpbehoevend kindeken, in nederige windselen gewonden, in de kribbe. Geen plaats voor Hem in de herberg.
Geen plaats bij rijken en aanzienlijken, geen plaats in de wereld voor Hem. Hij komt tot bet Zijne, maar wordt door de Zijnen niet aangenomen. De vossen der aarde hebben holen, en de vogelen des hemels hebben nesten, zoo hooren we later, maar de Zoon des menschen heeft niets waar Hij het hoofd op nederlegge.
Dat leven, dat arme leven zal eindigen, in den jammerkreet aan het kruis: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten!
Dat had de vloek der zonde veroorzaakt.
Zoo duur heeft Christus de Zijnen gekocht.
Zoo ondoorgrondelijk groot was de liefde waarmee en waardoor Hij tot dit alles zich heeft overgegeven. Is nu Zijne liefde tot ons arme zondaren zoo groot, hoezeer betaamt het ons dan, dat wij ook Hem liefhebben met geheel ons hart. En de oprechten hebben Hem lief, want u die gelooft is Hij dierbaar.
Dierbaar ook in al de diepten Zijner vernedering. Al is het dan nog gebrekvol, maar liefde is er in het hart van Gods kind, liefde in het hart uitgestort door den Heiligen Geest.
Liefde, die als Jezus u voor de vraag plaatst: hebt gij mij lief? u als een Petrus zal doen antwoorden: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb.
Die liefde eischt, dat ook wij elkander liefhebben. De leden van Christus lichaam staan tot elkander in zulk een organisch verband, dat er niet één lid kan gemist worden. De hand kan tot den voet niet zeggen: ik heb u niet van noode. Moge het Kerstfeest ook ditmaal nog een gezegende feestviering zijn.
Vanwege onze zondige natuur is er in ons hart geen plaats voor Christus, maar de Heere kan door Zijnen Geest en Woord ons vormen en bekwamen, om te zien de heerlijkheid, die in Christus Jezus is.
Mag dat gebeuren, dan zullen we met een Paulus getuigen:

O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1920

De Wekker | 6 Pagina's

Rijk worden door armoede

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1920

De Wekker | 6 Pagina's